ECLI:NL:RBOBR:2020:2418 Rechtbank Oost-Brabant , 30-04-2020 / 01/013414-20
Samenvatting
Op 30 april 2020 heeft de rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken tegen een verdachte, geboren in 1982 en momenteel gedetineerd in P.I. Grave. De zaak betreft meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en poging tot woninginbraak, die zich in januari en december 2019 hebben voorgedaan in Oss.
De tenlastelegging omvat drie hoofdpunten. Ten eerste wordt de verdachte beschuldigd van de diefstal van 24 pakken Douwe Egberts koffie op 15 januari 2020 bij een supermarkt, waarvan de waarde 126 euro bedraagt. Ten tweede wordt hij beschuldigd van een poging tot woninginbraak op 8 januari 2020, waarbij hij met een breekvoorwerp een raam van een woning probeerde te forceren. Ten derde wordt hij beschuldigd van diefstal van levensmiddelen op 27 december 2019, samen met een of meer anderen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat er geen gronden zijn voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie heeft voldoende bewijs gepresenteerd, waaronder camerabeelden en verklaringen van de verdachte, die zijn betrokkenheid bij de diefstal bevestigen. De verdachte heeft tijdens het verhoor erkend dat hij de diefstal heeft gepleegd.
Wat betreft de poging tot woninginbraak, heeft de rechtbank de verklaring van de verdachte verworpen dat hij toestemming had om de woning te betreden. De voormalig huurder heeft dit ontkend, en er was bewijs van schade aan het raam, wat wijst op een poging tot inbraak. De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich niet heeft aangetrokken van de belangen van de slachtoffers en dat zijn daden een professioneel karakter vertonen.
De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de diefstal van de koffie, de poging tot woninginbraak en de diefstal in vereniging. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en heeft de huidige misdrijven gepleegd tijdens een proeftijd. Dit wijst op een gebrek aan bereidheid om zijn gedrag te veranderen.
De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 156 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Bij de voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, en deelname aan een behandeling voor middelengebruik. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, omdat dit de behandeling van de verdachte zou kunnen doorkruisen.
De beslissing is gebaseerd op de ernst van de gepleegde feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het advies van de reclassering, die een hoog recidiverisico inschat. De rechtbank benadrukt het belang van normhandhaving en het bieden van een kans voor rehabilitatie aan de verdachte.
Soortgelijke uitspraken
Tijdslijn
Inhoudsindicatie
De rechtbank veroordeelt verdachte voor een winkeldiefstal, een poging woninginbraak en een winkeldiefstal door twee verenigde personen tot een gevangenisstraf voor de duur van 156 dagen waarvan een deel, groot 60 dagen, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en met als bijzondere voorwaarden -kort gezegd-:
- een meldplicht bij de reclassering;
- een opname in een zorginstelling;
- een ambulante behandeling;
- meewerken aan middelen controle. Omdat een tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf een op te starten behandeling zal doorkruisen wijst de rechtbank een vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf af.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch Strafrecht
Parketnummers: 01.013414.20 en 01.007257.20 (ter terechtzitting gevoegd) Parketnummer vordering: 01.092887.19 Datum uitspraak: 30 april 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te ' [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 april 2020.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte/veroordeelde, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaken met parketnummers 01.013414.20 en 01.007257.20 zijn aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 11 maart 2020.
In de zaak met parketnummer 01.013414.20 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 01.007257.20 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01.092887.19 is aangebracht bij vordering van 26 februari 2020. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 28 juni 2019. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs voor de zaak met parketnummer 01.013414.20.
Verdachte wordt verdacht van de diefstal van 24 pakken koffie bij supermarkt [benadeelde 1] gevestigd aan de [adres 1] op 15 januari 2020.
De officier van justitie is van oordeel dat de ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen kan worden. Voor wat betreft de bewijsmiddelen verwijst de officier van justitie naar het proces-verbaal van aangifte, het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten en naar de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van de diefstal heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen de tenlastegelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen.
(blz. 3 -5)
Verklaring verdachte bij de politie
Bewijs voor de in de zaak met parketnummer 01.007257.20 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Verdachte wordt onder feit 1 verdacht van een poging woninginbraak door middel van braak, verbreking of inklimming in een woning aan de [straatnaam] Oss op 8 januari 2020. Verdachte wordt onder feit 2 verdacht van de diefstal in vereniging van levensmiddelen bij een vestiging van [benadeelde 3] in Oss op 27 december 2019.
De officier van justitie is van oordeel dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van beide feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman opgemerkt dat het geen klassieke poging tot woninginbraak betreft, nu de woning niet werd bewoond.
De rechtbank acht op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 1 hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij in de woning aan de [straatnaam] naar binnen wilde gaan om zijn sleutels te pakken, en dat hij daarvoor toestemming had van de voormalig huurder van de betreffende woning. Die voormalig huurder heeft immers desgevraagd telefonisch aan [verbalisant 1] aangegeven dat hij geen toestemming had gegeven aan verdachte om de woning te betreden. Verder blijkt uit de bevindingen van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] dat de in het pand aan de [straatnaam] aangetroffen sleutels niet passen op de voordeur, achterdeur of schuur/berging van de woning van verdachte.
Bewijsmiddelen feit 1:
(blz. 29 -30)
(blz. 22 - 23)
(blz. 32)
Bewijsmiddelen feit 2:
(blz. 33 - 34)
(blz. 35 - 36)
(blz. 37 - 38)
(blz. 44 - 45)
(blz. 50)
Relaas [verbalisant 5] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende: Ter verduidelijking en aanvullend aan mijn proces-verbaal van bevindingen verklaar ik het volgende. […] In het proces-verbaal van bevindingen van collega [naam verbalisant] onder [procesnummer] worden twee personen beschreven als man 1 en man 2. Man 1: Ik herken man 1 als zijnde [verdachte] , woonachtig op de [adres 2] . Ik herkende [verdachte] direct toen ik de beelden zag. Ik zag dat de persoon op de beelden dezelfde uiterlijke kenmerken had, zoals ik [verdachte] ken, te weten zijn stoppelbaard, onverzorgde uiterlijk, zwarte jas, zijn getinte huidskleur, zijn gelaat. Ik heb [verdachte] tientallen keren gezien tijdens aanhoudingen, staande houdingen en van het zien op straat. […] De bewezenverklaring. Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
(v.w.b. de dagvaarding met parketnummer 01.013414.20:)
(v.w.b. de dagvaarding met parketnummer 01.007257.20:)
Hetgeen in de zaak met parketnummer 01.013414.20 en in de zaak met parketnummer 01.007257.20 onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
(Voor het feit in de zaak met parketnummer 01.013414.20 en de feiten onder 1 en 2 in de zaak met parketnummer 01.007257.20:) De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 160 dagen waarvan een deel, groot 67 dagen, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en met als bijzondere voorwaarden -kort gezegd-:
- een meldplicht bij de reclassering;
- een opname in een zorginstelling;
- een ambulante behandeling; en
- het meewerken aan middelencontrole,
een en ander zoals uitgewerkt in het reclasseringsadvies van GGZ ERW Novadic-Kentron van 10 april 2020. (Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.)
Mocht de rechtbank tot een strafoplegging komen, dan heeft de raadsman verzocht om te volstaan met het opleggen van een vrijheidsstraf waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte inmiddels in voorarrest heeft doorgebracht, eventueel aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel. De raadsman heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het opleggen van bijzondere voorwaarden zoals verzocht door de officier van justitie bij het voorwaardelijke strafdeel. De raadsman heeft daarnaast benadrukt dat verdachte openstaat voor een behandeling en dat hij dit ziet als een laatste kans.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een periode van enkele weken schuldig gemaakt aan winkeldiefstal, poging tot woninginbraak en winkeldiefstal in vereniging. Diefstallen veroorzaken veel overlast en schade. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat de door verdachte gepleegde winkeldiefstallen kennelijke specifiek gericht zijn op het wegnemen van zoveel mogelijk waardevolle goederen, waarmee deze winkeldiefstallen een professioneel karakter krijgen, en dat bij één winkeldiefstal sprake was van medeplegen. De woning waar verdachte heeft geprobeerd in te breken betrof weliswaar een op dat moment leegstaande woning, maar dit neemt niet weg dat een dergelijk feit voor de benadeelden materiële schade en overlast met zich meebrengt. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken. Hij heeft zich bij het plegen van de feiten enkel laten leiden door financiële motieven en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de slachtoffers.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte, zoals blijkt uit het uittreksel justitiële documentatie van 6 maart 2020, de afgelopen jaren meermalen voor soortgelijke vermogensdelicten werd veroordeeld en dat hij de onderhavige strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte tot voor kort kennelijk niet of onvoldoende bereid was zijn crimineel gedrag te veranderen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het reclasseringsrapport van GGZ ERW Novadic-Kentron, opgesteld door [naam] . Daarin constateert de reclassering dat sprake is van instabiliteit op meerdere leefgebieden bij betrokkene: hij heeft geen werk, schulden en er is sprake van middelengebruik. Het ontbrak betrokkene volgens de reclassering eerder aan vasthoudende motivatie en vaardigheden om hier zelfstandig blijvende verandering in aan te brengen. Betrokkene lijkt echter nu wel bereid en gemotiveerd voor gedragsverandering. Momenteel is er sprake van een ambulant aanbod binnen een vrijwillig kader (PJ Professionals). De reclassering is van mening dat het huidige ambulante aanbod echter niet voldoende is. Een strikter kader is nodig om de kans op het creëren en handhaven van stabiliteit te vergroten. Door het aanbieden van een langdurig traject gericht op betrokkenes problematiek wil de reclassering hem een kans geven om dit te laten zien in de praktijk. Volgens de reclassering zal een onvoorwaardelijke ISD-maatregel mogelijk contraproductief werken ten aanzien van het vasthouden van zijn motivatie, ondanks dat betrokkene hiervoor formeel gezien wel in aanmerking komt. De reclassering beschrijft dat het IFZ inmiddels een indicatie heeft afgegeven en dat hij is aangemeld bij de Forensische Psychiatrische [afdeling] . Vanwege het Corona-virus (COVID-19) is het onduidelijk wat de huidige wachttijd betreft. In het meest gunstige geval zal dat twee maanden zijn. De reclassering adviseert dan ook een (deels) voorwaardelijke straf met een aantal bijzondere voorwaarden op te leggen. Het recidiverisico wordt door de reclassering als hoog ingeschat.
De rechtbank neemt de conclusies van de reclassering over en betrekt deze in de hierna volgende beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 156 dagen. Gelet op de inhoud van het voornoemde reclasseringsrapport en opdat verdachte kan laten zien dat hij zijn (verslavings)problematiek serieus wil aanpakken, zal de rechtbank deze gevangenisstraf voor een gedeelte van 60 dagen voorwaardelijk opleggen. Dit dient eveneens om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens zullen aan deze voorwaardelijke straf na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer 01.092887.19.
De officier van justitie wil verdachte een kans geven om mee te werken aan een behandeling zoals door de reclassering verzocht. Daarom vordert de officier van justitie om de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 28 juni 2019 bepaalde proeftijd met één jaar te verlengen.
De raadsman heeft verzocht om de vordering na voorwaardelijke veroordeling af te wijzen. Volgens de raadsman is de proeftijd reeds eerder met een jaar verlengd en loopt er nog een hoger beroep tegen een eerdere beslissing tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde straf.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De rechtbank zal de gevorderde tenuitvoerlegging afwijzen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf en taakstraf in dit geval een op te starten behandeling van verdachte mogelijk zou doorkruisen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen: 14a, 14b, 14c, 45,57, 310, 311 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het in de zaak met parketnummer 01.013414.20 en het in de zaak met parketnummer 01.007257.20 onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 01.013414.20 en het in de zaak met parketnummer 01.007257.20 onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
(v.w.b. de zaak met parketnummer 01.013414.20:)
diefstal.
(v.w.b. de zaak met parketnummer 01.007257.20:)
1. poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
2. diefstal door twee of meer verenigde personen.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf: T.a.v. 01-013414-20 feit 1, 01-007257-20 feit 1, feit 2: Een gevangenisstraf voor de duur van 156 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 60 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit. En stelt als bijzondere voorwaarde(n):
dat veroordeelde zich meldt bij reclassering Novadic-Kentron in de regio waar hij verblijft. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. dat veroordeelde zich laat opnemen op de Forensische Psychiatrische [afdeling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing. dat veroordeelde zich laat behandelen door PJ Professionals of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. dat veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling: Wijst af de vordering met parketnummer 01-092887-19 van de officier van justitie d.d. 26 februari 2020.
Dit vonnis is gewezen door: mr. R.J. Bokhorst, voorzitter, mr. C.J. Sangers - de Jong en mr. A.A.M. Janssen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier, en is uitgesproken op 30 april 2020.