ECLI:NL:RBOBR:2019:2408 Rechtbank Oost-Brabant , 30-04-2019 / 01/845581-18
Samenvatting
Op 30 april 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in [geboorteplaats] en woonachtig in [woonplaats], die op 19 oktober 2018 in Boxmeer betrokken was bij een steekincident. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, [slachtoffer], door deze met een mes te steken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie stelde dat het bewezen was dat de verdachte het slachtoffer met een mes had gestoken, gebaseerd op de verklaring van het slachtoffer en het feit dat de verdachte kort na het incident in de woning werd aangetroffen. De officier kwalificeerde het handelen van de verdachte als poging tot doodslag.
De verdediging voerde aan dat de verdachte ten tijde van het incident in een ernstige psychotische toestand verkeerde en zich niets kon herinneren van het voorval. Dit werd ondersteund door gedragsdeskundigen die bevestigden dat de verdachte leed aan een geestelijke stoornis. De verdediging stelde dat er geen opzet kon worden bewezen en vroeg om vrijspraak.
De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte het slachtoffer had verwond. De verklaring van het slachtoffer werd als betrouwbaar beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met opzet handelde, omdat hij zich bewust was van de gevolgen van zijn daden, ondanks zijn psychische toestand. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans om het slachtoffer dodelijk te verwonden.
Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet strafbaar was vanwege zijn geestelijke toestand. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging en er werd een maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar opgelegd.
Daarnaast diende het slachtoffer een schadevergoeding van € 28.008,21 in, die door de rechtbank volledig werd toegewezen, inclusief wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de schade het directe gevolg was van het bewezen verklaarde feit en dat de verdachte verantwoordelijk was voor de vergoeding.
De rechtbank besloot dat de verdachte verplicht was om het schadebedrag aan de benadeelde partij te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien hij niet aan deze verplichting voldeed. De uitspraak is gebaseerd op de artikelen 36f, 37, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Soortgelijke uitspraken
Tijdslijn
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor poging tot doodslag. Voorwaardelijk opzet. Verdachte is ontoerekeningsvatbaar en wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. Opgelegd wordt de maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. Verplichting tot vergoeding van schade en schadevergoedingsmaatregel artikel 36f Sr. Toegewezen wordt EUR 28.008,21 (subsidiair 175 dagen hechtenis).
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/845581-18 Datum uitspraak: 30 april 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , wonende te [woonplaats] , thans gedetineerd te: Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 januari 2019 en 16 april 2019. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 december 2018. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 16 april 2019 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] met een mes heeft gestoken. Gelet op onder meer de verklaring van het slachtoffer en de omstandigheid dat verdachte kort na het steekincident (als enige) in de woning aan de [woonplaats] werd aangetroffen, bestaat hierover naar het oordeel van de officier van justitie geen twijfel. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de wijze waarop verdachte het slachtoffer heeft gestoken, zijn handelen dient te worden gekwalificeerd als poging tot doodslag. Aldus acht de officier van justitie het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat bij verdachte ten tijde van het incident sprake was van een zodanig ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken. Uit het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting komt naar voren dat verdachte in een psychose verkeerde, geen enkele herinnering heeft aan het incident en zich op geen enkele wijze bewust is geweest van wat er is gebeurd. Dit wordt ook door de gedragsdeskundige rapporteurs onderschreven. Het voorgaande maakt dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van letsel aan het slachtoffer, zodat verdachte van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Uitwendig waargenomen letsel: steekwond bovenbuik (diepte messteek op CT-scan minstens 17,6 cm) Bijzondere mededelingen: Verwondingen binnen het lichaam: - leverletsel
- nierletsel rechts
- letsel hartzakje (pericard perforatie)
De rechtbank stelt op grond van de bovenvermelde bewijsmiddelen vast dat in de avond van 19 oktober 2018 in de woning aan de [woonplaats] een incident heeft plaatsgevonden waarbij het slachtoffer [slachtoffer] is verwond. Naar het oordeel van de rechtbank staat, op grond van de verklaring van het slachtoffer en het feit dat verdachte kort na het incident (als enige persoon) werd aangetroffen in de woning waar het incident had plaatsgevonden, en daarbij in aanmerking genomen de reactie van verdachte bij diens aanhouding, genoegzaam vast dat verdachte het slachtoffer heeft verwond. Uitgaande van de verklaring van het slachtoffer – die de rechtbank betrouwbaar acht en die door de verdediging niet is betwist – heeft verdachte op de deur van de kamer van het slachtoffer geklopt, is verdachte die kamer binnengekomen en is verdachte vervolgens direct naar het slachtoffer gerend, waarna verdachte het slachtoffer met een broodmes in zijn borst heeft gestoken. Uit de medische informatie volgt dat het slachtoffer een steekwond in de bovenbuik met een diepte van minstens 17,6 centimeter heeft opgelopen, waarbij sprake was van leverletsel, nierletsel en letsel aan een hartzakje.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging, inhoudende dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het doden van c.q. het toebrengen van letsel aan het slachtoffer, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat opzet slechts dan is uitgesloten indien blijkt van een zo ernstige geestelijke afwijking bij de dader dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken.
De rechtbank stelt vast dat uit de omtrent verdachte opgemaakte gedragsdeskundige rapportages – waarnaar hierna nog zal worden verwezen in verband met de strafbaarheid van de verdachte – kan worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorval in een psychotische toestand verkeerde en dat zijn gedragingen door het psychotische toestandsbeeld volledig werden bepaald. Verder heeft verdachte steeds volgehouden dat hij zich niets kan herinneren van hetgeen er op 19 oktober 2018 in de woning aan de [woonplaats] heeft plaatsgevonden.
Voor de rechtbank staat hiermee echter niet vast dat de verdachte ten tijde van de hem verweten feiten leed aan een zodanig ernstige psychische stoornis dat hij hierdoor van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken. Dat verdachte zich van het hele voorval niets zou kunnen herinneren, maakt dit niet anders. De rechtbank stelt vast dat verdachte, toen hij kort na het steekincident door verbalisanten werd aangehouden in verband met “stabbing with a knife”, reageerde met de woorden: “Ok, take me with you.” Op grond van deze uitlating gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte ten minste enig besef moet hebben gehad van hetgeen zich kort daarvoor heeft afgespeeld en ook enig inzicht heeft gehad in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Daarnaast volgt ook uit de doelgerichtheid waarmee verdachte heeft gehandeld dat hij ten minste in enige mate bewust en doelgericht heeft gehandeld. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging ten aanzien van het ontbreken van opzet.
De rechtbank constateert op grond van de bovengenoemde bewijsmiddelen dat verdachte het mes met zodanige kracht in het bovenlichaam van het slachtoffer [slachtoffer] heeft gestoken dat dit geresulteerd heeft in een steekwond met een diepte van ten minste 17,6 centimeter. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich hiermee willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer hierdoor dodelijk zou verwonden, temeer nu zich in het bovenlichaam kwetsbare en vitale organen bevinden. Naar het oordeel van de rechtbank kan de bewezen verklaarde gedraging van verdachte naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Concluderend acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Psychiater drs. W.H. Braam heeft op 1 maart 2019 een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Psycholoog drs. H.E.W. Koornstra heeft op 1 maart 2019 eveneens een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
De rechtbank neemt bovenstaande conclusies en adviezen over. De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte niet strafbaar is, omdat het bewezen verklaarde hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend. Op grond hiervan zal de rechtbank verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
Oplegging van maatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen voor de duur van één jaar. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De raadsman heeft zich, indien de rechtbank zou komen tot een bewezenverklaring, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de eventueel op te leggen maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.
Nu hetgeen bewezen is verklaard niet aan de verdachte kan worden toegerekend, kan van een strafoplegging geen sprake zijn. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, gelet op het gevaar dat verdachte voor zichzelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen oplevert, noodzakelijk is.
Psychiater drs. W.H. Braam heeft in eerder genoemd rapport de volgende aanbeveling gedaan:
Psycholoog drs. H.E.W. Koornstra heeft in eerder genoemd rapport de volgende aanbeveling gedaan:
De reclassering heeft in een brief van 6 maart 2019 te kennen gegeven zich te refereren aan het oordeel van bovenvermelde gedragsdeskundigen.
De rechtbank neemt de hierboven weergegeven adviezen met betrekking tot de op te leggen maatregel over.
De rechtbank is van oordeel dat een reële vrees bestaat dat verdachte ook in de toekomst geweld tegen anderen zal gebruiken indien hij niet voor zijn ziekelijke stoornis zou worden behandeld. De rechtbank slaat in dit verband acht op het bewezen verklaarde feit en in het bijzonder ook op hetgeen de gedragsdeskundigen in de hierboven aangehaalde rapportages hebben gesteld omtrent de kansen op recidive indien verdachte (wederom) zou stoppen met het innemen van zijn anti-psychotische medicatie.
De rechtbank acht, in overeenstemming met de vordering van de officier van justitie, oplegging van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis passend en geboden, omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, deze maatregel vereist. Aan de formele vereisten voor de oplegging van de maatregel is voldaan.
Verdachte dient op grond van vorenstaande voor een termijn van één jaar te worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 28.008,21, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde schade bestaat uit € 23.508,21 materiële schade en € 4.500,- immateriële schade. Tevens is verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 april 2019, direct na de bespreking van de vordering, kenbaar gemaakt dat hij de door de benadeelde partij gevorderde schade wil vergoeden als hij daar de financiële middelen voor heeft.
De raadsman van verdachte heeft vervolgens bij pleidooi op een aantal formele punten verweer gevoerd. De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de eventueel toe te wijzen vergoeding voor materiële schade (die betrekking heeft op medische kosten) dient te worden gematigd, omdat de benadeelde partij niet was verzekerd voor ziektekosten en het een verantwoordelijkheid van de benadeelde partij is om schadebeperkend te handelen. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de eventueel toe te kennen vergoeding voor immateriële schade dient te worden gematigd, nu de jurisprudentie waarnaar in de vordering wordt verwezen niet vergelijkbaar is met onderhavige casus.
Verdachte heeft bij zijn laatste woord verklaard dat hij geen strijd wil over de door de benadeelde partij gemaakte kosten en (opnieuw) kenbaar gemaakt dat hij de kosten van de benadeelde partij wil vergoeden.
De rechtbank acht de door de benadeelde partij opgevoerde materiële schade voldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Deze schade komt voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade eveneens het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde strafbare feit. De rechtbank acht de gevorderde immateriële schade, rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld en op grond van redelijkheid en billijkheid, eveneens toewijsbaar.
Concluderend acht de rechtbank de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank overweegt ten overvloede nog het volgende.
De raadsman heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet was verzekerd voor ziektekosten, dat het een verantwoordelijkheid van de benadeelde partij is om schadebeperkend te handelen en dat om die reden bij een eventuele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij de post die betrekking heeft op de gevorderde ziektekosten gematigd moet worden. Kennelijk doelt de raadsman op het bepaalde in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek, dat kort gezegd inhoudt dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht wordt verminderd. Nu echter de gestelde schade niet kan worden beschouwd als een gevolg van het feit dat de benadeelde partij niet verzekerd was, faalt dit verweer. Immers de schade – de gemaakte ziektekosten – is uitsluitend ontstaan door het handelen van verdachte, te weten het neersteken van het slachtoffer. Evenmin kan gezegd worden dat de wettelijke verplichting tot verzekering tegen ziektekosten strekt tot bescherming van wettelijk aansprakelijke derden tegen schadeclaims.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
-
verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
-
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
(t.a.v. primair)poging tot doodslag
-
verklaart verdachte hiervoor niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging;
-
legt op de volgende maatregelen:
(t.a.v. primair)Maatregel van schadevergoeding van € 28.008,21 subsidiair 175 dagen hechtenis;
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 28.008,21 (zegge: achtentwintigduizend en acht euro en eenentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 175 dagen hechtenis. Voormeld bedrag bestaat uit € 23.508,21 materiële schade en € 4.500,- immateriële schade.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 28.008,21 (zegge: achtentwintigduizend en acht euro en eenentwintig eurocent). Voormeld bedrag bestaat uit € 23.508,21 materiële schade en € 4.500,- immateriële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door: mr. C.J. Sangers- de Jong, voorzitter, mr. R.J. Bokhorst en mr. W. Heijninck, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Susijn, griffier, en is uitgesproken op 30 april 2019.