Semantius logo
Semantius
Uitspraken
ECLI:NL:RBOBR:2018:6181

ECLI:NL:RBOBR:2018:6181 Rechtbank Oost-Brabant , 14-12-2018 / 01/879563-15
Strafrecht

Semantius verrijkingen

Samenvatting

Op 14 december 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1988 en woonachtig in Nederland. De zaak betreft een verkrachting die plaatsvond op 22 maart 2015 in 's-Hertogenbosch. De verdachte werd beschuldigd van het dwingen van het slachtoffer, aangeduid als [slachtoffer], tot seksuele handelingen door middel van geweld en bedreiging.

De tenlastelegging omvatte verschillende gewelddadige handelingen, waaronder het meenemen van het slachtoffer naar een afgelegen plek, het vastpakken van haar keel, het openen van haar kleding en het uitvoeren van seksuele handelingen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 36 maanden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Het bewijs bestond uit de verklaring van het slachtoffer, DNA-sporen van de verdachte die in de vagina van het slachtoffer waren aangetroffen, en forensische bevindingen die de verklaring van het slachtoffer ondersteunden. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar was en dat er geen reden was om aan de geloofwaardigheid ervan te twijfelen, ondanks het feit dat zij alcohol had gedronken op de avond van het incident.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het slachtoffer had gedwongen tot seksuele handelingen, en verwierp het verweer van de verdediging. De verdachte werd schuldig bevonden aan verkrachting, zoals primair ten laste gelegd.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De schorsing van de voorlopige hechtenis bleef van kracht. De uitspraak is gebaseerd op artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.

Soortgelijke uitspraken

ECLI:NL:RBOBR:2021:2608
Strafrecht
04-06-2021
Op 4 juni 2021 heeft de rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die beschuldigd werd van verkrachting. De zaak vond plaats in Eindhoven op 9...
ECLI:NL:RBOBR:2017:5393
Strafrecht
12-10-2017
Op 13 oktober 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1986, die beschuldigd werd van verkrachting van een vrouw in Eindhoven op 1...
ECLI:NL:RBOBR:2022:376
Strafrecht
08-02-2022
Op 9 februari 2022 heeft de rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 1990, die beschuldigd werd van verkrachting van een slachtoffer op 11 juli 2020 in...
ECLI:NL:RBOBR:2022:1037
Strafrecht
22-03-2022
Op 14 februari 2022 heeft de rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die beschuldigd werd van verkrachting van een 16-jarig meisje op 15 mei...
ECLI:NL:RBOBR:2017:3223
Strafrecht
13-06-2017
Op 14 juni 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1976 en gedetineerd in P.I. HvB Grave. De zaak betreft een verkrachting die...

Tijdslijn

Er is nog door niemand een tijdslijn gegenereerd.
Log in of maak een gratis account om een tijdslijn te kunnen genereren.
Oorsponkelijke uitspraak

Inhoudsindicatie

Veroordeling voor verkrachting. Opgelegd wordt een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest. Leerstuk van artikel 342 Wetboek van Strafvordering, bewijsminimum.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht

Parketnummer: 01/879563-15 Datum uitspraak: 14 december 2018

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1988] , wonende te [woonplaats] , [adres] .

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 november 2018. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 maart 2018.

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 22 maart 2015 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , heeft/is verdachte:

  • met die [slachtoffer] in zijn auto naar een donkere/afgelegen plek gereden en/of
  • die [slachtoffer] bij haar keel gepakt en/of
  • de broek van die [slachtoffer] open gemaakt en/of
  • zijn broek open gemaakt en/of zijn broek naar beneden getrokken en/of

- de kleding van die [slachtoffer] los/kapot getrokken en/of

- op die [slachtoffer] gaan liggen/zitten en/of

  • de hand van die [slachtoffer] naar zijn penis gebracht en/of
  • zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
  • de borst(en) en/of de vagina en/of de bil(len) en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] betast en/of
  • zijn vinger(s) en/of zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;

Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 22 maart 2015 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,

  • met die [slachtoffer] in zijn auto naar een donkere/afgelegen is plek gereden en/of
  • die [slachtoffer] bij haar keel heeft gepakt en/of
  • de broek van die [slachtoffer] open heeft gemaakt en/of
  • zijn broek open heeft gemaakt en/of zijn broek naar beneden heeft getrokken en/of

- de kleding van die [slachtoffer] heeft los/kapot getrokken en/of

  • op die [slachtoffer] gaan is gaan liggen/zitten en/of
  • de hand van die [slachtoffer] naar zijn penis heeft gebracht en/of
  • zich heeft laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
  • de borst(en) en/of de vagina en/of de bil(len) en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] heeft betast en/of
  • zijn vinger(s) en/of zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Bewijsbijlage.

De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud hiervan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Inleiding.

Op 22 maart 2015 ontvangt de politie te ‘s-Hertogenbosch vroeg in de morgen een melding dat aangeefster, [slachtoffer] , is verkracht door een man die zij aanzag voor taxichauffeur. Aangeefster wordt later die dag onderzocht en de monsters worden ingestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). In een aantal monsters wordt het DNA van een dan nog onbekende persoon aangetroffen. Op 28 juli 2017 ontvangt de politie een bericht van het NFI dat het DNA van verdachte, dat in verband met een veroordeling voor mishandeling in de DNA databank is opgenomen, een match oplevert met de in 2015 bij aangeefster aangetroffen sporen. Verdachte wordt er van beschuldigd dat hij op 22 maart 2015 aangeefster heeft verkracht (primair) dan wel een poging daartoe heeft gedaan (subsidiair).

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verkrachting door verdachte wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd wat is opgenomen in haar schriftelijk requisitoir (aangehecht aan dit vonnis).

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte geheel vrijgesproken dient te worden en daartoe aangevoerd wat verwoord is in zijn schriftelijke pleitnota (aangehecht aan dit vonnis). Daarnaast heeft de raadsman enkele artikelen afkomstig van internet betreffende de combinatie van alcohol en benzodiazepinen en zedenzaken overgelegd, ter voeging in het dossier.

Het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank verwijst voor wat betreft de inhoud van de relevante bewijsmiddelen naar de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage en overweegt voorts het volgende.

Juridisch kader

Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit bewijsminimumvoorschrift sterkt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat hij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel. Niet is vereist dat elk onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun vindt.

Voorgaande betekent dat enerzijds het oordeel dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar is en anderzijds het oordeel dat haar verklaring in ander bewijsmateriaal voldoende steun vindt, twee afzonderlijke beslissingen zijn. Het feit dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar wordt geacht, kan niet op zichzelf als voldoende steunbewijs dienen. Een gebrek aan voldoende steunbewijs voor de verklaring van het slachtoffer kan dus niet worden gecompenseerd door een gemotiveerd oordeel dat die verklaring betrouwbaar is. Het steunbewijs zal voorts dienen te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen.

Deze aan te leggen toets brengt de rechtbank tot de volgende beoordeling.

Steunbewijs

De verklaring van aangeefster [slachtoffer] wordt door meerdere bewijsmiddelen ondersteund. Zo erkent verdachte dat hij aangeefster een lift heeft gegeven, dat hij met haar naar een stille plek is gereden, dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden bestaande uit aftrekken, dat hij met (een of meer van) zijn vinger(s) in haar vagina is geweest en dat hij aangeefster bij haar borsten, billen en schaamstreek heeft betast. Ook wordt de verklaring van aangeefster in sterke mate ondersteund door het aantreffen van DNA sporen van verdachte aan de binnenzijde van de buitenste schaamlippen én diep in de vagina van aangeefster.

Dat er sprake is geweest van geweld en onvrijwilligheid, zoals door aangeefster is verklaard, wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de in de hals van aangeefster aangetroffen verwonding, de kapotte/beschadigde kleding van aangeefster, het knoopje van het vest dat in/tegen de bil van aangeefster was gedrukt en werd aangetroffen bij het forensisch onderzoek en de emotionele staat waarin zij zeer kort na het incident eerst door haar partner maar ook later door de politie werd aangetroffen. Voor zover het verweer op het standpunt berust dat niet wordt voldaan aan het wettelijk bewijsminimum faalt het dus.

Betrouwbaarheid verklaring

Anders dan door de raadsman is betoogd is er naar het oordeel van de rechtbank geen reden om te concluderen dat er sprake is van een onbetrouwbare of zelfs valse aangifte door het slachtoffer, [slachtoffer] . Haar verklaring bij het eerste contact met de politie stemt overeen met de inhoud van haar aangifte als ook met haar latere verklaring uit 2017. Naar het oordeel van de rechtbank is haar verklaring consistent en voldoende gedetailleerd. Uit niets blijkt dat aangeefster haar verklaring heeft verzonnen of heeft willen aandikken. Integendeel, aangeefster erkent steeds eerlijk het antwoord op bepaalde vragen niet te weten, zij verklaart dingen niet zeker te weten, mede omdat zij de avond dat het incident volgens haar gebeurde, gedronken had. De omstandigheid dat aangeefster gedronken had, doet naar het oordeel van de rechtbank aan de betrouwbaarheid van haar verklaring over de verkrachting niet af. De rechtbank betrekt hierbij het oordeel van deskundige Wolters, die in zijn rapport van 30 juli 2018 over de verklaringen van aangeefster onder ander heeft gezegd: “Aangeefster heeft voorafgaand aan het incident een aanzienlijke hoeveelheid alcohol gedronken waardoor haar verklaringen over de gebeurtenissen rond de (vermeende) aanranding/verkrachting erg onvolledig zijn. Dit bemoeilijkt het beoordelen van de betrouwbaarheid van haar verklaringen. (…) De elementen die aangeefster zich wel herinnert, kunnen echter in principe wel betrouwbaar zijn. Dit geldt met name wanneer het specifieke feiten betreft die in verschillende verklaringen consistent genoemd worden, en wanneer er aanvullende argumenten worden gegeven waarom dit herinnerd wordt. Op grond hiervan acht rapporteur een aantal elementen in de verklaringen van aangeefster in aanzienlijke mate betrouwbaar. (…) Rapporteur acht de volgende door aangeefster genoemden elementen in aanzienlijke mate betrouwbaar: verdachte nam aangeefster mee naar stille donkere plek, verdachte pakte aangeefster bij de keel waardoor ze zich ernstig bedreigd voelde, verdachte maakte de broek van aangeefster los, verdachte ging op haar liggen/zitten en ging met zijn hand onder haar kleding, verdachte liet zich door aangeefster aftrekken”.

Conclusie

Alles afwegende vindt de rechtbank zowel in het dossier als in het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende feiten en omstandigheden die redelijke twijfel zaaien over de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster dat zij die nacht door verdachte is verkracht. Het scenario dat er geen geweld is gebruikt en dat alle seksuele handelingen vrijwillig en met wederzijds goedvinden plaatsgevonden hebben, zoals door de verdachte wordt verklaard, schuift de rechtbank terzijde.

Voor wat betreft de overtuiging van de rechtbank dat verdachte de verkrachting heeft begaan, heeft niet alleen het vorenoverwogene meegewogen, maar ook de omstandigheid dat verdachte – naar het oordeel van de rechtbank – bij de politie en ter zitting wisselend heeft verklaard en dat hij zijn verklaring heeft bijgesteld al naar gelang hij werd geconfronteerd met (forensische) bevindingen in het dossier. Zo heeft de verdachte pas ter zitting verklaard dat hij mogelijk zijn eigen geslachtsdeel heeft aangeraakt alvorens aangeefster te vingeren, waarmee hij een verklaring heeft gegeven voor het feit dat zijn DNA spoor diep in de vagina van aangeefster is aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte zijn verklaring niet alleen aangevuld, zoals de deskundige Wolters heeft beschreven, maar ook bijgesteld, naar aanleiding van de hiervoor genoemde bevindingen.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig bewezen dat verdachte de aangeefster heeft gedwongen om seksuele handelingen te ondergaan, zoals primair ten laste gelegd. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

op 22 maart 2015 te ’s-Hertogenbosch door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft/is verdachte:

  • met die [slachtoffer] in zijn auto naar een donkere/afgelegen plek gereden en
  • die [slachtoffer] bij haar keel gepakt en

- de broek van die [slachtoffer] open gemaakt en

  • zijn broek naar beneden getrokken en

- de kleding van die [slachtoffer] los/kapot getrokken en

- op die [slachtoffer] gaan liggen/zitten en

  • de hand van die [slachtoffer] naar zijn penis gebracht en/of
  • zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en

- de borsten en de vagina en de billen en de schaamstreek van die [slachtoffer] betast en

  • zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht;

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie. (bijlage)

De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden gevorderd met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, let de rechtbank op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft het slachtoffer verkracht en haar daarmee onherstelbaar leed aangedaan. Het is bekend dat een verkrachting door slachtoffers als zeer ingrijpend wordt ervaren en nadelige gevolgen op emotioneel en seksueel gebied voor het slachtoffer met zich kan brengen. Dat het gebeuren een diepe indruk heeft achtergelaten op het slachtoffer blijkt ook uit hetgeen de officier van justitie ter zitting heeft verteld over de gevolgen van de verkrachting voor het slachtoffer. Een confrontatie met deze gebeurtenis bracht 2,5 jaar na dato nog steeds een sterke reactie bij het slachtoffer teweeg. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de gelegenheid die zich voordeed en hiermee op verregaande wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de voor het slachtoffer mogelijke nadelige gevolgen.

Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten met politie en justitie in aanraking is gekomen, zo blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte.

De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op het LOVS-oriëntatiepunt uit 2013 dat bij verkrachting uitgaat van een gevangenisstraf van 24 maanden onvoorwaardelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is dit oriëntatiepunt inmiddels te licht voor de meest voorkomende verschijningsvorm van verkrachting. De rechtbank acht de richtlijn echter passend bij een (relatief) minder ernstige verschijningsvorm van verkrachting als in deze zaak. De rechtbank ziet zich in deze zienswijze gesteund door recent opgelegde straffen in – tot op zekere hoogte – vergelijkbare gevallen.

Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend zal de rechtbank een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Opheffing schorsing voorlopige hechtenis

Bij requisitoir heeft de officier van justitie gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte – die momenteel van kracht is – wordt opgeheven gelet op de eventueel op te leggen straf. In deze zaak ziet de rechtbank daarvoor geen termen aanwezig. De schorsing van de voorlopige hechtenis en de voorwaarden waaronder blijft / blijven dan ook van kracht.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op het artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

Verkrachting Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).

T.a.v. primair: Gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

Dit vonnis is gewezen door: mr. C.P.J. Scheele, voorzitter, mr. T. Dompeling en mr. M.E.L. Hendriks, leden, in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier, en is uitgesproken op 14 december 2018.

<title />