ECLI:NL:RBOBR:2018:1912 Rechtbank Oost-Brabant , 20-04-2018 / 01/860213-17
Samenvatting
De rechtbank Oost-Brabant heeft op 20 april 2018 een vonnis uitgesproken tegen een verdachte, geboren in 1981 en woonachtig in Helmond, die beschuldigd werd van oplichting en identiteitsfraude. De zaak kwam aan het licht na meerdere aangiften van slachtoffers die geld hadden overgemaakt voor niet geleverde evenementkaarten.
Tenlastelegging
De verdachte werd beschuldigd van twee hoofdfeiten:
- Oplichting: In de periode van 9 januari 2016 tot en met 25 augustus 2016 heeft de verdachte zich voorgedaan als verkoper van kaarten voor een pretpark en musicals op een handelswebsite. Ze heeft slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1] tot en met [slachtoffer 6], bewogen tot het overmaken van geldbedragen door valse voorwendselen te gebruiken, zoals het zeggen dat ze werkzaam was bij een stichting en dat de opbrengst naar gehandicapte cliënten zou gaan.
- Identiteitsfraude: In de periode van 13 april 2016 tot en met 1 augustus 2016 heeft de verdachte identificerende persoonsgegevens van [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] gebruikt om goederen te bestellen zonder toestemming, met als doel haar identiteit te verhullen.
Bewijsvoering
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere advertenties heeft geplaatst waarin ze kaarten aanbood, terwijl ze geen intentie had om deze te leveren. De slachtoffers hebben geld overgemaakt naar haar rekening, maar de kaarten zijn nooit ontvangen. De verdachte heeft tijdens verhoren bevestigd dat ze de kaarten heeft aangeboden en het geld heeft ontvangen zonder de kaarten te leveren.
De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte een "samenweefsel van verdichtsels" vormden, wat oplichting in strafrechtelijke zin oplevert. De verdachte heeft zich voorgedaan als een bonafide verkoper, wat het vertrouwen van de slachtoffers heeft misbruikt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan beide feiten. De oplichting werd bewezen verklaard voor vijf van de zes slachtoffers, terwijl de verdachte van de beschuldiging met betrekking tot [slachtoffer 6] werd vrijgesproken omdat er onvoldoende bewijs was dat haar gedragingen als oplichting konden worden gekwalificeerd. De identiteitsfraude werd eveneens bewezen verklaard.
Strafoplegging
De officier van justitie had een taakstraf van 160 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden geëist. De verdediging pleitte voor een geheel voorwaardelijke straf, rekening houdend met de psychische problemen van de verdachte. De rechtbank besloot uiteindelijk tot een taakstraf van 160 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor haar verslavingsproblematiek.
Vorderingen van benadeelde partijen
De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers voor de bedragen die zij hadden verloren door de oplichting. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, zodat de Staat de slachtoffers kan compenseren als de verdachte niet in staat is om te betalen.
Conclusie
De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan oplichting en identiteitsfraude, en heeft een combinatie van taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, met bijzondere voorwaarden gericht op behandeling en toezicht. De slachtoffers werden gecompenseerd voor hun verliezen, wat de ernst van de gepleegde feiten onderstreept.
Soortgelijke uitspraken
Tijdslijn
Inhoudsindicatie
Bewezenverklaard:
- identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen, meermalen gepleegd.
- oplichting, meermalen gepleegd (toegangskaarten te koop aanbieden maar niet leveren, 5 slachtoffers). Ad informandum zijn oplichtingen gevoegd van nog eens 14 slachtoffers. Opgelegd wordt een taakstraf van 160 uur subsidiair 80 dagen met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden. Toewijzing van vorderingen van benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/860213-17 Datum uitspraak: 20 april 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1981] , wonende te [postcode] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 april 2018. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 maart 2018. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
- de indruk gewekt dat zij bovengenoemde concert-/festival-/evenementkaart(en) in haar bezit had en/of
- [slachtoffer 8] met behulp van zijn voorna(a)m(en) en/of achternaam en/of adresgegevens, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon/is ontstaan door met voornoemde persoonsgegevens, goederen te bestellen (door middel van [betaalservice] ) bij de/het (internet) bedrij(f)(ven) [site 1] en/of [site 2] en/of [site 3] .
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
De officier van justitie heeft gevorderd dat beide ten laste gelegde feiten worden bewezen verklaard.
Met betrekking tot de onder 1. ten laste gelegde oplichting heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Verdachte heeft ten aanzien van alle zes de aangiften bekend dat zij de betreffende kaarten op [site 4] heeft aangeboden, dat zij geld van de aangevers heeft ontvangen en dat zij de kaarten vervolgens bewust niet heeft geleverd. Hoewel het op oneerlijke wijze zakendoen niet per definitie oplichting in strafrechtelijke zin oplevert, is dat in de onderhavige zaak wel het geval. Ten aanzien van aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] is sprake van een samenweefsel van verdichtsels, nu verdachte aan deze personen zodanige mededelingen heeft gedaan dat daarmee hun vertrouwen werd gewekt en zij tot betaling zijn overgegaan. Ten aanzien van de aangevers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] is geen sprake van een samenweefsel van verdichtsels, maar kunnen de gedragingen van verdachte worden aangemerkt als het aannemen van een valse hoedanigheid, gelet ook op de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 27 januari 2014 ( ECLI:NL:GHSHE:2014:121 ). Verdachte heeft zich immers valselijk gepresenteerd als bonafide verkoper, door op volstrekt onverdachte wijze goederen aan te bieden en daarbij gebruik te maken van normale eigennamen - niet zijnde haar werkelijke naam - waarmee zij de indruk heeft gewekt dat zij met open vizier handelde en traceerbaar was.
De raadsman van verdachte heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte weliswaar heeft bekend dat zij geld van aangevers heeft afgetroggeld, maar de wijze waarop dat is gebeurd is steeds erg doorzichtig geweest en verdachte is hierbij niet al te diepgrondig te werk gegaan. Zo heeft verdachte in bijna alle gevallen haar eigen bankrekeningnummer en telefoonnummer gebruikt. Op grond van het vorenstaande kan niet worden gesproken van samenweefsel van verdichtsels. Evenmin is sprake van een valse hoedanigheid, nu verdachte heeft verklaard dat zij wel degelijk entreekaarten in haar bezit heeft gehad. Concluderend is er geen sprake van oplichting in strafrechtelijke zin.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen het navolgende vast. Verdachte heeft in de ten laste gelegde periode advertenties geplaatst op het internet-handelsplatform ‘ [site 4] ’ waarin entreekaarten voor de [pretpark] c.q. voor de musical The [musical] te koop werden aangeboden. Vast staat dat de respectieve aangevers met verdachte een prijs voor de kaarten zijn overeengekomen, dat zij vervolgens geld hebben overgemaakt naar een bankrekening van verdachte en dat verdachte de kaarten niet heeft geleverd.
De rechtbank stelt voorop dat het enkele te koop aanbieden van een voorwerp en het verkochte voorwerp na betaling niet leveren geen strafbare oplichting oplevert. Om te kunnen komen tot een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat verdachte bij iemand anders, middels een specifieke en voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen, een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot - in het onderhavige geval - de afgifte van geld.
De rechtbank zal hieronder voor elk van de in de tenlastelegging genoemde aangevers afzonderlijk bespreken of de gedragingen van verdachte zijn aan te merken als oplichtingsmiddelen in vorenbedoelde zin.
Ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 1] geldt dat verdachte zich op de website [site 4] heeft gepresenteerd als iemand die entreekaarten voor de [pretpark] te koop aanbood, terwijl zij in werkelijkheid kennelijk niet voornemens was om dergelijke kaarten te leveren. Verdachte heeft zich voorafgaand aan de afgifte van het geld in de e-mailcorrespondentie met aangeefster, die aangaf interesse te hebben in deze kaarten, voorgedaan als iemand die werkzaam is voor de [stichting 1] , waarbij verdachte heeft aangegeven dat haar groep gehandicapte cliënten geen gebruik kon maken van de aangeboden [pretpark] . Verdachte heeft gevraagd om het geld over te maken naar een op naam van ‘ [stichting 1] ’ gestelde bankrekening. Met deze valse mededelingen heeft verdachte bij aangeefster het vertrouwen gewekt dat zij van doen had met een eerlijke verkoper die daadwerkelijk zou leveren na ontvangst van het afgesproken bedrag. De rechtbank merkt dit complex van gedragingen van verdachte aan als een samenweefsel van verdichtsels.
Ten aanzien van aangever [slachtoffer 2] geldt eveneens dat verdachte zich op [site 4] heeft gepresenteerd als iemand die [pretpark] te koop aanbood, terwijl zij in werkelijkheid kennelijk niet voornemens was om die kaarten te leveren. Verdachte heeft zich daarbij gepresenteerd onder een normale naam en heeft, ten behoeve van de betaling door de wederpartij, een op diezelfde naam staand rekeningnummer vermeld. Bovendien heeft verdachte in het contact met aangever een telefoonnummer bekendgemaakt waarop zij bereikbaar was. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gelet op voormelde feiten en omstandigheden, op onverdachte wijze de indruk gewekt dat zij met open vizier handelde en traceerbaar was, hetgeen van belang is in geval van niet-nakoming. Aldus heeft verdachte zich valselijk gepresenteerd als bonafide verkoper, hetgeen de rechtbank aanmerkt als het aannemen van een valse hoedanigheid.
Ook ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 3] heeft verdachte zich op [site 4] gepresenteerd als iemand die [pretpark] te koop aanbood, terwijl zij in werkelijkheid kennelijk niet voornemens was om die kaarten te leveren. In de correspondentie met aangeefster, die aangaf belangstelling te hebben voor de kaarten, heeft verdachte zich voorgedaan als iemand die werkzaam is voor de [stichting 2] , waarbij verdachte heeft aangegeven dat de bewoners geen gebruik van de aangeboden kaarten konden maken. Bovendien heeft verdachte in die correspondentie aangegeven dat aangeefster de kaarten desgewenst ook kon komen ophalen. Met deze (valse) mededelingen heeft verdacht bij aangeefster het vertrouwen gewekt dat zij van doen had met een eerlijke verkoper die daadwerkelijk, na betaling van het afgesproken geldbedrag, zou leveren. De rechtbank merkt dit complex van gedragingen van verdachte aan als een samenweefsel van verdichtsels.
Ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 4] geldt dat verdachte zich op [site 4] heeft gepresenteerd als iemand die toegangskaarten voor de musical The [musical] te koop aanbood, terwijl zij in werkelijkheid kennelijk niet voornemens was om die kaarten te leveren. In de correspondentie met aangeefster, die aangaf belangstelling te hebben voor de kaarten, heeft verdachte voorgesteld dat aangeefster de kaarten desgewenst kon komen ophalen. Met deze (valse) mededelingen heeft verdacht bij aangeefster het vertrouwen gewekt dat zij van doen had met een eerlijke verkoper die daadwerkelijk de kaarten zou leveren. De rechtbank merkt dit complex van gedragingen van verdachte aan als een samenweefsel van verdichtsels.
Ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 5] geldt eveneens dat verdachte zich op [site 4] heeft gepresenteerd als iemand die toegangskaarten voor de musical The [musical] te koop aanbood, terwijl zij in werkelijkheid kennelijk niet voornemens was om die kaarten te leveren. In de correspondentie met aangeefster, die aangaf belangstelling te hebben voor de kaarten, heeft verdachte specifieke details (de rij- en stoelnummers) van de betreffende kaarten vermeld. Bovendien heeft verdachte in die correspondentie gevraagd of aangeefster de kaarten wilde komen ophalen. Ook in dit geval heeft verdachte, met deze (valse) mededelingen, bij aangeefster het vertrouwen gewekt met een eerlijke verkoper van doen te hebben die de kaarten ook echt zou leveren. De rechtbank merkt ook dit complex van gedragingen aan als een samenweefsel van verdichtsels.
Ten aanzien van alle voormelde aangevers geldt dat verdachte hen een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, hetgeen de betreffende aangevers er telkens toe heeft aangezet het overeengekomen geldbedrag naar verdachte over te maken.
Met betrekking tot aangeefster [slachtoffer 6] overweegt de rechtbank dat verdachte zich ook in dit geval op [site 4] heeft gepresenteerd als iemand die toegangskaarten voor de musical The [musical] te koop aanbood, terwijl zij in werkelijkheid kennelijk niet voornemens was om die kaarten te leveren. Op grond van de aangifte en de overige stukken in het procesdossier kan de rechtbank echter niet vaststellen dat verdachte, teneinde aangever te bewegen om geld naar haar over te maken, gedragingen heeft verricht die zijn aan te merken als een of meer van de in artikel 326 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht genoemde oplichtingsmiddelen. Verdachte zal dan ook van dit gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
- de indruk gewekt dat zij bovengenoemde evenementkaarten in haar bezit had en/of
- [slachtoffer 7] en
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 160 uur, met daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de voorwaarden te worden verbonden zoals geformuleerd in het reclasseringsadvies van 19 januari 2018. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De raadsman van verdachte heeft verzocht om verdachte, conform het advies van de reclassering, een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan verbonden de voorwaarden zoals in het reclasseringsadvies vermeld. Verdachte is bereid om zich aan deze voorwaarden te houden en zij ziet in dat het van belang is dat zij wordt behandeld. De raadsman heeft aangegeven problemen te voorzien ter zake van de door de officier van justitie gevorderde taakstraf, gelet op de psychische klachten en de verslavingsproblematiek waarmee verdachte kampt. Verder heeft de raadsman de rechtbank verzocht er bij de stafoplegging rekening mee te houden dat het weliswaar gaat om vervelende feiten, maar dat de bedragen die daarmee zijn gemoeid relatief gering zijn. Verder is verdachte voor dergelijke feiten niet eerder veroordeeld.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tweemaal gebruik gemaakt van de identiteit van een ander en heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan identiteitsfraude. Omdat dit onder haar eigen naam kennelijk niet mogelijk was, heeft verdachte bij webwinkels goederen besteld onder de naam van haar broer en haar ex-partner, die zich vervolgens geconfronteerd zagen met onbetaald gelaten facturen. Uit het dossier blijkt dat de slachtoffers hiervan veel hinder hebben ondervonden.
Los hiervan heeft verdachte zich ten opzichte van vijf personen schuldig gemaakt aan oplichting. Verdachte heeft op [site 4] toegangskaarten te koop aangeboden, zonder dat zij de intentie had die kaarten daadwerkelijk te leveren. Door valse mededelingen heeft verdachte bij haar slachtoffers het vertrouwen gewekt dat zij met een eerlijke verkoper van doen hadden, waarna die slachtoffers de afgesproken geldbedragen naar verdachte hebben overgemaakt. Verdachte heeft de kaarten vervolgens niet geleverd. Met dit handelen heeft verdachte op grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat haar slachtoffers in haar hebben gesteld. Daarbij heeft verdachte kennelijk steeds enkel haar eigen financiële gewin voor ogen gehad. Bovendien heeft verdachte door haar handelswijze het vertrouwen in de handel via internet in het algemeen schade toegebracht, temeer nu de website [site 4] bij uitstek het medium is waar veel mensen in goed vertrouwen goederen kopen en verkopen.
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf zal de rechtbank er in strafverzwarende zin eveneens rekening mee houden dat verdachte bij de politie heeft toegegeven zich eveneens schuldig te hebben gemaakt aan de strafbare feiten welke ‘ad informandum’ op de dagvaarding staan vermeld, te weten de oplichting van nog eens veertien slachtoffers via de website [site 4] .
De rechtbank is van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend zou zijn. De rechtbank houdt evenwel nadrukkelijk rekening met de inhoud van het reclasseringsadvies d.d. 19 januari 2018 en de daarop ter terechtzitting door de raadsman gegeven toelichting. Hieruit volgt onder meer dat er bij verdachte problemen bestaan op het gebied van middelengebruik, financiën en psychisch functioneren. De reclassering adviseert om verdachte als bijzondere voorwaarden een reclasseringstoezicht en ambulante behandelverplichting (met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname) op te leggen.
De verdediging heeft ter terechtzitting kenbaar gemaakt dat verdachte zich kan vinden in de geadviseerde bijzondere voorwaarden en dat zij zich bereid heeft verklaard om zich daaraan te houden.
In het bovenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, welke verdachte ervan moet weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en tevens de gewenste behandeling en begeleiding mogelijk maakt. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals die in het reclasseringsadvies zijn geformuleerd.
De rechtbank is hierbij tevens van oordeel dat de oplegging van enkel een voorwaardelijke gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van de (bewezen verklaarde en de ‘ad informandum’ in de strafmaat meegewogen) feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De rechtbank zal daarom tevens een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen.
De rechtbank ziet geen belemmering voor de oplegging van een taakstraf, ook niet in hetgeen op dit punt door de raadsman is aangevoerd.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straffen passend en geboden en zal zij deze straffen aan verdachte opleggen.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen van de benadeelde partijen integraal kunnen worden toegewezen, met uitzondering van de € 60,00 die de benadeelde partij [slachtoffer 9] in verband met “het werk + telefoonkosten” heeft gevorderd. Dat gedeelte van die vordering is onvoldoende onderbouwd en dient te worden afgewezen. De officier van justitie heeft verzocht om ten aanzien van alle vordering van de benadeelde partijen tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte haar verantwoordelijkheid neemt voor de schade die zij met haar handelen heeft veroorzaakt. Voor zover de gevorderde schade ziet op de bedragen die zijn betaald voor de door verdachte niet-geleverde goederen, wordt deze schade door de verdediging niet betwist.
De door benadeelde partij [slachtoffer 9] in verband met “het werk + telefoonkosten” gevorderde schade van € 60,00 wordt door de verdediging betwist als zijnde niet-rechtstreekse schade. De (ter terechtzitting) door de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 10] gevorderde reiskosten worden betwist omdat deze schade niet is onderbouwd.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 80,00 bestaande uit materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ter zake van het ten laste gelegde feit 1.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2016 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 100,00 bestaande uit materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ter zake van het ten laste gelegde feit 1. Ter terechtzitting van 6 april 2018 heeft de benadeelde partij haar vordering vermeerderd, met dien verstande dat zij tevens € 20,00 schadevergoeding vordert ter zake van reiskosten (120 kilometer retour) die zij heeft gemaakt in verband met het bijwonen van de zitting.
De rechtbank zal de vordering, die zij genoegzaam onderbouwd acht, in haar geheel toewijzen. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte van € 100,00 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2016 tot de dag der algehele voldoening en een gedeelte van € 20,00 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 april 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een schadevergoeding van € 40,00 bestaande uit materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente, ter zake van het ten laste gelegde feit 1.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2016 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De benadeelde partij [slachtoffer 11] vordert een schadevergoeding van € 116,00 bestaande uit materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ter zake van het onder 5. ‘ad informandum’ op de dagvaarding vermelde feit.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2016 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De benadeelde partij [slachtoffer 9] vordert een schadevergoeding van € 120,00 bestaande uit materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ter zake van het onder 6. ‘ad informandum’ op de dagvaarding vermelde feit.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de materiële schadevergoeding voor de post ‘niet geleverd artikel’ ad € 60,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2016 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering (de post ‘het werk + telefoonkosten’ ad € 60,00) niet-ontvankelijk verklaren, aangezien onvoldoende concreet is onderbouwd welke schade en tot welke omvang de schade voor benadeelde partij is ontstaan. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De benadeelde partij [slachtoffer 10] vordert een schadevergoeding van € 19,45 bestaande uit materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ter zake van het onder 8. ‘ad informandum’ op de dagvaarding vermelde feit. Ter terechtzitting van 6 april 2018 heeft de benadeelde partij haar vordering vermeerderd, met dien verstande dat zij tevens € 30,00 schadevergoeding vordert ter zake van reiskosten (163 kilometer enkele reis, dus 326 kilometer in totaal) die zij heeft gemaakt in verband met het bijwonen van de zitting.
De rechtbank zal de vordering, die zij genoegzaam onderbouwd acht, in haar geheel toewijzen. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte van € 19,45 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2016 tot de dag der algehele voldoening en dat een gedeelte van € 30,00 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 april 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De benadeelde partij [slachtoffer 12] (e.v. [slachtoffer 13] ) vordert een schadevergoeding van € 60,00 bestaande uit materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ter zake van het onder 9. ‘ad informandum’ op de dagvaarding vermelde feit.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2016 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De benadeelde partij [slachtoffer 14] vordert een schadevergoeding van € 26,00 bestaande uit materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ter zake van het onder 10. ‘ad informandum’ op de dagvaarding vermelde feit.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 april 2016 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2016 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal telkens voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedings-maatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank telkens bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 231b en 326 van het Wetboek van Strafrecht. DE UITSPRAAK
De rechtbank:
-
verklaart het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
-
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:oplichting, meermalen gepleegd t.a.v. feit 2: identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen, meermalen gepleegd
-
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
-
legt op de volgende straffen:
t.a.v. feit 1 en feit 2:Taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
de rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
t.a.v. feit 1 en feit 2:Gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
stelt als
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en;
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als
- zich uiterlijk drie werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij verslavingsreclassering Novadic-Kentron op het adres [adres 4] te [plaats] (telefoon: [telefoonnummer 4] ) en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door VOF Dubbel Diagnose (samenwerkingsconvenant Novadic-Kentron en [GGZ] ) te Tilburg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Indien de reclassering dit nodig acht, kan zij een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor detoxificatie. Als de voor indicatie-verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, zal veroordeelde zich laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering (uitvoerende instantie GGZ ERW Novadic-Kentron te Tilburg) tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
-Maatregel van schadevergoeding van
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
-Maatregel van schadevergoeding van
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag van € 120,00 (zegge: honderdtwintig euro). Een gedeelte van dat bedrag groot € 100,00, bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. Een gedeelte van dat bedrag groot € 20,00, bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
-Maatregel van schadevergoeding van
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
-Maatregel van schadevergoeding van
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
-Maatregel van schadevergoeding van
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de gevorderde schadevergoeding niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
-Maatregel van schadevergoeding van
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
-Maatregel van schadevergoeding van
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
-Maatregel van schadevergoeding van
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 14] van een bedrag van € 26,00 (zegge: zesentwintig euro). Het toegewezen bedrag, bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
- Maatregel van schadevergoeding van
€ 26,95 subsidiair 1 dag hechtenis; Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 15] van een bedrag van € 26,95 (zegge: zesentwintig euro en vijfennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. Het totale bedrag, bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door: mr. W.F. Koolen, voorzitter, mr. M.T. van Vliet en mr. F. Kooijman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Susijn, griffier, en is uitgesproken op 20 april 2018.