ECLI:NL:RBOBR:2017:416 Rechtbank Oost-Brabant , 30-01-2017 / 01/865139-16
Samenvatting
Op 30 januari 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1984 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De zaak betreft ernstige beschuldigingen van seksueel geweld en mishandeling tegen een slachtoffer, hier aangeduid als [slachtoffer].
De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder verkrachting, zware mishandeling en afpersing. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de primair ten laste gelegde verkrachting en aan poging tot zware mishandeling en mishandeling, maar sprak hem vrij van de beschuldigingen van afpersing.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte [slachtoffer] meermalen heeft gedwongen tot seksuele handelingen door middel van geweld en bedreiging. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij de verdachte in maart 2016 in zijn huis heeft opgenomen, waarna de verdachte hem onder druk zette om absurde dingen te doen in het kader van een zogenaamd "life coaching contract". Dit leidde tot een escalatie van geweld, waarbij de verdachte het slachtoffer fysiek mishandelde en hem dwong tot seksuele handelingen, waaronder orale seks en andere seksuele handelingen.
De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door getuigenverklaringen en forensisch bewijs. Het slachtoffer had zichtbare verwondingen, waaronder blauwe plekken en brandwonden aan zijn vingertoppen, die volgens het forensisch geneeskundig rapport waren veroorzaakt door de verdachte die met een aansteker had gedreigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en meermalen geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer, wat leidde tot de bewezenverklaring van mishandeling en poging tot zware mishandeling.
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak, waarbij zij de betrouwbaarheid van het slachtoffer's verklaringen betwistte en stelde dat de verwondingen mogelijk door andere oorzaken waren ontstaan. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten.
Wat betreft de strafmaat heeft de officier van justitie een gevangenisstraf van zes jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 42 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit immateriële en materiële schade. De rechtbank wees een deel van de vordering van de benadeelde partij toe, maar verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige deel van de vordering.
In conclusie, de rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan ernstige misdrijven, waaronder verkrachting en mishandeling, en heeft een gevangenisstraf opgelegd, evenals schadevergoeding aan het slachtoffer.
Soortgelijke uitspraken
Tijdslijn
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meermalen verkrachten van het slachtoffer, waarbij verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer zwaar te mishandelen door de vingertoppen van het slachtoffer met een aansteker te verbranden. Tevens heeft verdachte het slachtoffer meermalen mishandeld door het slachtoffer tegen zijn hoof en lichaam te slaan. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden. De vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van €3.039,10. Daarvan is € 3.000,-- immateriële schadevergoeding.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/865139-16 Datum uitspraak: 30 januari 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1984] , zonder vaste woon – of verblijfplaats in Nederland, thans gedetineerd te: [detentieplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 januari 2017. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 december 2016.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 16 januari 2017 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 03 oktober 2016 tot en met 05 oktober 2016 te Eindhoven, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , (onder meer) (telkens) bestaande uit:
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en/of
- het laten aftrekken van hem, verdachte, door die [slachtoffer] en/of
- het likken aan de tepels van verdachte door die [slachtoffer] en/of
- het likken aan de teelballen van verdachte door die [slachtoffer] en/of
- het likken aan de anus van verdachte door die [slachtoffer] en/of
- het oplikken van sperma van verdachte door die [slachtoffer] en/of
- het aftrekken van die [slachtoffer] door verdachte;
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, hierin dat verdachte (onder meer) (telkens):
- die [slachtoffer] meermalen (in het gezicht) heeft geslagen en/of
- fysiek en/of psychisch overwicht had op die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] veelvuldig en gedurende een lange(re) periode heeft mishandeld waarna die [slachtoffer] door verdachte is gedwongen te kiezen tussen het verrichten van seksuele handelingen of (opnieuw) te worden mishandeld door die verdachte en/of
- gedreigd heeft met fysiek geweld en/of
- gedreigd heeft (compromitterende) informatie over die [slachtoffer] bekend te maken;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, meermalen althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 03 oktober 2016 tot en met 05 oktober 2016 te Eindhoven, (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), [slachtoffer] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten:
- het laten aftrekken van hem, verdachte, door die [slachtoffer] en/of
- het likken aan de tepels van verdachte door die [slachtoffer] en/of
- het likken aan de teelballen van verdachte door die [slachtoffer] en/of
- het likken aan de anus van verdachte door die [slachtoffer] en/of
- het oplikken van sperma van verdachte door die [slachtoffer] en/of
- het aftrekken van die [slachtoffer] door verdachte;
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid (telkens) uit:
- het meermalen slaan van die [slachtoffer] (in het gezicht) en/of
- fysiek en/of psychisch overwicht op die [slachtoffer] en/of
- het veelvuldig en gedurende een lange(re) periode mishandelen van die [slachtoffer] waarna die [slachtoffer] door verdachte is gedwongen te kiezen tussen het verrichten van seksuele handelingen of (opnieuw) te worden mishandeld door die verdachte en/of
- het dreigen met fysiek geweld en/of
- het dreigen (compromitterende) informatie over die [slachtoffer] bekend te maken;
A. hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 01 maart 2016 tot en met 05 oktober 2016 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (onder meer) (telkens),
- meermalen, al dan niet met (een) tot vuist gebalde hand(en), (zeer) krachtig tegen/op het hoofd en/of in het gezicht en/of enig ander(e) lichaamsde(e)l(en) van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of
- meermalen, de vingers en/of vingertoppen van die [slachtoffer] heeft verbrand door een brandende aansteker bij diens vinger(s)(toppen) te houden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
B. hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 01 maart 2016 tot en met 05 oktober 2016 te Eindhoven, [slachtoffer] heeft mishandeld door (telkens) (onder meer):
- meermalen, al dan niet met (een) tot vuist gebalde hand(en),(zeer) krachtig tegen/op het hoofd en/of in het gezicht en/of enig ander(e) lichaamsde(e)l(en) van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of
- meermalen, de vingers en/of vingertoppen van die [slachtoffer] te verbranden door een brandende aansteker bij diens vinger(s)(toppen) te houden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 01 maart 2016 tot en met 05 oktober 2016 te Eindhoven, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer] (telkens) heeft gedwongen tot de afgifte van goederen (onder meer kleding) en/of een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte (telkens) (onder meer):
- die [slachtoffer] meermalen (in het gezicht) heeft geslagen en/of
- die [slachtoffer] veelvuldig en gedurende een lange(re) periode heeft mishandeld en/of
- heeft gedreigd met fysiek geweld;
art. 317 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 01 maart 2016 tot en met 05 oktober 2016 te Eindhoven, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, (telkens) door bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of openbaring van een geheim,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van goederen (onder meer kleding) en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, immers heeft hij, verdachte, (telkens) (onder meer)
- gedreigd (compromitterende) informatie over en/of (een) geheim(en) van die [slachtoffer] bekend te maken (zoals blijkt uit proces-verbaal 2016222317-2).
art 318 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Tengevolge van een kennelijke verschrijving in de tenlastelegging, zijn in feit 1 primair tussen de woorden “ [slachtoffer] ” en “heeft” in de vierde regel (tweede regel in de hiervoor vermelde tekst van de tenlastelegging) weggevallen de bij de wettelijke omschrijving van verkrachting behorende bewoordingen “door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid”. De rechtbank herstelt deze omissie, gelet op de verder uitgeschreven tekst in het primair tenlastegelegde feit en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad nu uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verdediging ervan uit is gegaan dat onder feit 1 primair feitelijk ook verkrachting was ten laste gelegd. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
De officier van justitie acht ten aanzien van feit 1 het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 2 acht hij zowel onderdeel A, een poging tot zware mishandeling door het verbranden van de vingertoppen, als onderdeel B, eenvoudige mishandeling door het meermalen slaan en/of stompen van [slachtoffer] , bewezen. Met betrekking tot feit 3 acht de officier van justitie afpersing (geweld en dreiging met geweld) en afdreiging (dreiging openbaar maken compromitterende informatie) wettig en overtuigend bewezen.
De raadsman pleit voor vrijspraak van alle feiten. Verdachte ontkent de feiten te hebben gepleegd. Kort gezegd betwist de raadsman de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever [slachtoffer] . Aangever heeft wisselende verklaringen afgelegd over de oorzaak van zijn verwondingen. [getuige 1] en [getuige 2] hebben niets gezien of gehoord over het hetgeen tussen verdachte en aangever zou zijn voorgevallen. De raadsman interpreteert het Forensisch geneeskundig rapport over de brandwonden bij aangever zo dat deze ook kunnen zijn ontstaan door contact met een heet voorwerp, zoals een hete pan. Er kan op grond van het forensisch geneeskundig rapport niet worden uitgesloten dat letsels als gevolg van een val met een fiets of door zich stoten zijn ontstaan. Er is geen ondersteunend bewijs dat verdachte de letsels heeft veroorzaakt. Verdachte ontkent dat aangever seks met hem moest hebben. Uit het eerste DNA-onderzoek blijkt dat de onderzochte sporen afgenomen van verdachte alleen DNA-materiaal van verdachte zelf bevatten en dat spoor ZAAC7680NL#05 betreffende de bemonstering van de anus van verdachte vooralsnog niet geschikt is voor vergelijkend DNA-onderzoek. In het aanvullend DNA-rapport van het NFI blijkt dit spoor ineens wèl onderzocht te kunnen worden. De verdediging betwijfelt dan ook de bewijswaarde van dat onderzoek. Dit spoor levert een mengprofiel op van minimaal twee personen, te weten van verdachte en aangever. Verdachte heeft verklaard dat hij kleding en ondergoed van aangever heeft gedragen zodat niet uit te sluiten is dat op die wijze DNA materiaal van [slachtoffer] op die plaats bij verdachte terecht is gekomen.
Vrijspraak feit 3.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Uit het dossier blijkt dat aangever [slachtoffer] in april en mei 2016 ten behoeve van verdachte diverse betalingen heeft gedaan voor o.a. kleding en diens advocaatkosten. Volgens de verklaring van aangever had hij in de beginperiode dat verdachte bij hem verbleef, een goed vriendschappelijk contact met verdachte. Verdachte is pas na een tijdje begonnen met het mishandelen van aangever. Zoals hierna met betrekking tot feit 2 wordt overwogen, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte aangever reeds voor juni 2016, nog voor de ondertekening van het life coaching contract d.d. 3 juni 2016 heeft mishandeld. Daarmee kan dan ook niet bewezen worden dat aangever in de periode voor juni 2016 door middel van geweld is gedwongen geld of goederen af te geven. Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat aangever in die periode door verdachte door bedreiging met geweld of met het bekend maken van compromitterende informatie of geheimen over aangever, werd gedwongen geld en goederen af te geven. Daar waar aangever stelt in die periode bedreigd te zijn, wordt dat niet of in onvoldoende mate door andere bewijsmiddelen bevestigd. De rechtbank is voor wat de periode vanaf juni 2016 betreft van oordeel dat uit het dossier onvoldoende concreet blijkt dat de door aangever verrichte betalingen van geldbedragen zijn gedaan voor goederen (waaronder kleding) die voor verdachte bestemd waren, en evenmin dat door aangever goederen aan verdachte zijn afgegeven. Ten aanzien van de in deze periode gedane overschrijvingen aan [bank] (€ 80,90) en aan [bedrijf] (€ 73,99) kan op grond van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat deze concreet door geweld of door bedreigingen werden afgedwongen.
T.a.v. feit 1 en 2.
Op donderdag 6 oktober 2016 heeft [slachtoffer] aangifte
[verdachte] is de week voor Pasen bij hun gekomen en is nauwelijks het huis uit geweest. Hij zat altijd in de woonkamer. [verdachte] sliep in de woonkamer op de bank. Een paar weken geleden heeft getuige gezien dat [slachtoffer] twee blauwe ogen had. Zij denkt dat hij in elkaar geslagen was. Zij zag dat hem een blauw oog was geslagen. Zij denkt dat hij onenigheid heeft gehad. Het zag eruit of iemand hard had geslagen. Die twee blauwe ogen waren echt niet te missen.
Door [verbalisant 1] werd tijdens het forensisch medisch onderzoek op 5 oktober 2016 gezien dat op het bovenlichaam van [slachtoffer] diverse hematomen aanwezig waren.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen dat nagenoeg alle vingertoppen van [slachtoffer] van pleisters waren voorzien. Nadat [slachtoffer] de pleisters van zijn vingertoppen had verwijderd zagen wij dat zijn vingertoppen, de een meer dan de ander, waren ontveld en/of van blaren waren voorzien.
In het rapport van het NFI d.d. 3 januari 2017 betreffende het forensisch geneeskundig onderzoek van aangever op 12 oktober 2016 staat onder meer het volgende.
Van verdachte werden sporenbemonsteringen genomen en deze werden conform de geldende voorschriften voorzien van de nummers 1 tot en met 10, en het SIN—nummer ZAAC7680NL.
Van deze bemonsteringen werd de sporenbemonstering om de anus veiliggesteld als ZAAC7680NL#05. In de bemonsteringen ZAAC7680NL#01 tot en met #05 is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van speeksel
Om de ordegrootte van de bewijskracht te berekenen van de match tussen het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] en het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering ZAAC7680NL#05 zijn de volgende aannames gedaan:
- De bemonstering ZAAC7680NL#05 bevat celmateriaal van twee personen
- De [verdachte] is één van de twee personen
- De personen in deze bemonstering zijn niet onderling verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
De bemonstering bevat celmateriaal van de [verdachte] en van het [slachtoffer] .
De bemonstering bevat celmateriaal van de [verdachte] en een willekeurige onbekende persoon. De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn ten minste één miljard keer waarschijnlijker als hypothese I waar is, dan als hypothese II waar is.
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 primair en feit 2 A en B heeft gepleegd. Het verweer van de verdediging dat de verklaring van aangever niet betrouwbaar is verwerpt de rechtbank. De rechtbank acht de verklaring van aangever betrouwbaar en heeft geen reden daaraan te twijfelen, omdat het bij hem geconstateerde letsel wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] waaruit blijkt dat zij hebben waargenomen dat aangever blauwe ogen en blauwe plekken had, alsmede door het proces-verbaal van bevindingen door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (p. 54) en het forensisch geneeskundig rapport en de daarbij bijgevoegde foto’s. Dat aangever de letsels c.q. de bloeduitstortingen zou hebben opgelopen door een val van de fiets is – mede gelet op de conclusies van dat rapport – in het geheel niet aannemelijk geworden. Ook de door verdachte geopperde bewering dat de letsels c.q. de bloeduitstortingen zouden zijn ontstaan doordat aangever zichzelf zou slaan, acht de rechtbank alleen al gezien de plaatsen op het lichaam waar die letsels zich bevinden, volstrekt onaannemelijk. Dat de brandwonden aan de toppen van alle tien vingers van verdachte mogelijk zijn ontstaan door het aanpakken van een hete pan acht de rechtbank volstrekt niet aannemelijk. De verklaring van aangever over het ontstaan van de brandwonden acht de rechtbank betrouwbaar en deze verwondingen passen volgens het forensisch geneeskundig rapport ook bij een vlamverbranding.
Ten aanzien van feit 1 primair acht de rechtbank bewezen dat [slachtoffer] is verkracht door verdachte omdat hij hem moest pijpen en doordat verdachte hem heeft afgetrokken. De overige tenlastegelegde seksuele handelingen acht de rechtbank niet bewezen, aangezien [slachtoffer] deze niet heeft ondergaan, zoals ten laste is gelegd, maar deze handelingen zelf heeft moeten verrichten.
Het aanvullend DNA-rapport van het NFI waarin gerelateerd wordt dat er in het speeksel rond de anus van verdachte DNA is gevonden van aangever, ondersteunt ook de verklaring van aangever dat er in elk geval seksuele handelingen tussen verdachte en aangever hebben plaatsgevonden, terwijl verdachte ten enenmale ontkent dat er een dergelijk contact of anderszins seksueel contact tussen hem en aangever heeft plaats gevonden. Het verweer van de verdediging dat DNA van [slachtoffer] bij de anus van verdachte is aangetroffen doordat verdachte o.a. ondergoed van aangever heeft gedragen acht de rechtbank onaannemelijk. Het DNA van [slachtoffer] dat om de anus van verdachte is aangetroffen kan daar naar het oordeel van de rechtbank niet op andere wijze zijn gekomen dan door seksuele handelingen.
Ten aanzien van feit 2 acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar te mishandelen door zijn vingertoppen te verbranden met een aansteker. De door aangever daarbij opgelopen verwondingen betreffen volgens het geneeskundig rapport tweede tot vierdegraads brandwonden. Reeds bij derdegraads brandwonden kan het voorkomen dat er geen spontaan herstel optreedt en dat er een huidtransplantatie noodzakelijk is, zo blijkt uit het rapport van de forensisch arts van het NFI
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
meermalen, in de periode van 03 oktober 2016 tot en met 05 oktober 2016 te Eindhoven,
[slachtoffer] door geweld en een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , bestaande uit:
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en
- het aftrekken van die [slachtoffer] door verdachte;
en bestaande dat geweld en een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, hierin dat verdachte:
- die [slachtoffer] meermalen (in het gezicht) heeft geslagen en
- fysiek en psychisch overwicht had op die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] veelvuldig en gedurende een lange(re) periode heeft mishandeld waarna die [slachtoffer] door verdachte is gedwongen te kiezen tussen het verrichten van seksuele handelingen of opnieuw te worden mishandeld door die verdachte en
- gedreigd heeft met fysiek geweld en
- gedreigd heeft (compromitterende) informatie over die [slachtoffer] bekend te maken;
A. meermalen, in de periode van 01 juni 2016 tot en met 05 oktober 2016 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, de vingertoppen van die [slachtoffer] heeft verbrand door een brandende aansteker bij diens vingertoppen te houden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
B. meermalen in de periode van 01 juni 2016 tot en met 05 oktober 2016 te Eindhoven, [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, al dan niet met een tot vuist gebalde hand, krachtig tegen/op het hoofd en/of in het gezicht en enig andere lichaamsdelen van die [slachtoffer] te slaan en stompen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd gelet op zijn pleidooi tot vrijspraak. Wel heeft de verdediging - gelet op het pleidooi dat integrale vrijspraak zo dienen te volgen - verzocht om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen verkrachten van het [slachtoffer] . Daarnaast heeft verdachte meermalen geprobeerd het slachtoffer zwaar te mishandelen door zijn vingertoppen te verbranden met een aansteker en heeft verdachte het slachtoffer meermalen mishandeld door hem tegen zijn hoofd en lichaam te slaan en te stompen. Verdachte heeft hiermee een zeer grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid en levenssfeer van het slachtoffer en diens lichamelijke integriteit op grove wijze aangetast. Het moeten ondergaan van de verkrachtingen en de mishandelingen moeten een vernederende en pijnlijke ervaring voor aangever zijn geweest. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen in het geheel niet bekommerd om de gevoelens van en gevolgen voor het slachtoffer. Verdachte heeft bovendien ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem stelde en van de gastvrijheid die het slachtoffer hem bood toen verdachte, verstoken van geld en onderdak, hulpbehoeftig was, door hem in zijn huis op te vangen en onderdak te verlenen. Verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten gepleegd in de woning van het slachtoffer, juist de plek bij uitstek waar verdachte te gast was en waar het slachtoffer zich veilig moest kunnen voelen.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van feit 3 en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Gelet op de bewezenverklaring zal de rechtbank het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis afwijzen, aangezien zij daartoe gronden ziet, te weten een ernstig gevaar voor vlucht alsmede het feit dat sprake is van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De officier van justitie eist toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij, te weten € 8.603,60, plus wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 78 dagen hechtenis.
De raadsman pleit voor niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in haar vordering dan wel voor afwijzing van de vordering.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het overig deel van verzochte immateriële schadevergoeding, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van deze post een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert voor zover deze het toegewezen bedrag van € 3.000,-- te boven gaat.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de verzochte materiële schadevergoeding terzake de telefoonkosten en betaalde kosten voor verdachte (post 4A), aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor het toegewezen bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 45, 57, 242, 300, 302.
DE UITSPRAAK
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer] van een bedrag van EUR 3.039,10 (zegge: drieduizendnegenendertig euro en tien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 3.000,-- immateriële schadevergoeding (post 4B) en een bedrag van EUR 39,10 materiële schadevergoeding terzake de reiskosten (post 4A). De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van EUR 3.039,10 (zegge: drieduizendnegenendertig euro en tien eurocent), te weten EUR 3.000,-- immateriële schadevergoeding (post 4B) en een bedrag van EUR 39,10 materiële schadevergoeding terzake de reiskosten (post 4A). Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis. Dit vonnis is gewezen door: mr. W.F. Koolen, voorzitter, mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. C.P.C. Kuijs, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier, en is uitgesproken op 30 januari 2017.