ECLI:NL:RBOBR:2017:2468 Rechtbank Oost-Brabant , 04-05-2017 / 01/865006-17
Samenvatting
Op 4 mei 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een verdachte die op 19 januari 2017 in Eindhoven een gewelddadige confrontatie had met een slachtoffer. De verdachte, geboren in 1965 en momenteel gedetineerd, werd beschuldigd van poging tot moord, zware mishandeling en poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging werd gewijzigd tijdens de zitting, waarbij de focus kwam te liggen op de zware mishandeling.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan het slachtoffer door hem met een hard voorwerp, een aluminium sneeuwschuiver, te slaan. Het slachtoffer liep onder andere gebroken armen en hoofdletsel op. De verdachte had voorafgaand aan de aanval meerdere keren contact gehad met de politie en had herhaaldelijk aangegeven dat hij het slachtoffer wilde vinden en iets aan hem wilde doen, wat duidde op voorbedachte rade.
De verdediging pleitte voor vrijspraak van de poging tot moord, stellende dat de verdachte niet gericht op het hoofd van het slachtoffer had geslagen en dat het voorwerp waarmee hij sloeg niet dodelijk was. De rechtbank kon echter niet vaststellen dat de verdachte met de intentie om te doden had gehandeld, maar concludeerde wel dat hij zich bewust was van de kans op zwaar lichamelijk letsel en deze had aanvaard.
De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot moord, maar verklaarde het subsidiair ten laste gelegde feit van zware mishandeling met voorbedachten rade bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd hij veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade, in totaal € 1.925,-.
De rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte, die in verminderde mate toerekeningsvatbaar werd geacht, maar vond dat dit niet voldoende was om een lichtere straf op te leggen. De rechtbank benadrukte dat eigenrichting in de Nederlandse rechtsorde onacceptabel is en dat de verdachte met zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer had geschonden, wat ook gevolgen had voor de veiligheid van de samenleving.
Soortgelijke uitspraken
Tijdslijn
Inhoudsindicatie
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde (poging tot moord/doodslag). De rechtbank veroordeelt verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde, te weten zware mishandeling gepleegd met voorbedachte rade. De rechtbank veroordeelt verdachte hiervoor tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest. De rechtbank bepaalt dat verdachte het slachtoffer een schadevergoeding moet betalen.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/865006-17 Datum uitspraak: 04 mei 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 april 2017. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 april 2017.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 20 april 2017 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. Bewijs.
Verdachte heeft op 10 januari 2017 aangifte gedaan van onder meer (poging) tot grooming en uitlokking tot verkrijging van kinderpornografische afbeeldingen gepleegd jegens verdachtes minderjarige dochter. Aanvankelijk was de identiteit van de persoon tegen wie hij aangifte deed onbekend. De verdenking van deze feiten heeft verdachte zodanig in zijn greep gekregen dat hij op onderzoek is gegaan naar deze onbekende persoon. Verdachte heeft op enig moment vastgesteld dat het [slachtoffer] (slachtoffer in onderhavige zaak) betrof. Vervolgens is verdachte op zoek gegaan naar de verblijfplaats van deze [slachtoffer] . Dit terwijl ook het politieonderzoek tegen [slachtoffer] inmiddels was gestart en (in een andere strafzaak) vanaf 16 januari 2017 diens aanhouding was bevolen. Verdachtes poging om [slachtoffer] op te sporen en aan te houden heeft uiteindelijk geresulteerd in een gewelddadige confrontatie op 19 januari 2017.
Aan verdachte wordt primair verweten dat hij toen heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, van het leven te beroven. Subsidiair wordt hem verweten dat hij hem, al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht en meer subsidiair de poging daartoe.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat poging tot moord – anders gezegd poging tot levensberoving met voorbedachten rade zoals primair ten laste is gelegd – wettig en overtuigend bewezen is.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de primair tenlastegelegde poging tot moord dan wel poging tot doodslag. Daartoe is aangevoerd dat verdachte niet gericht op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen en dat het voorwerp waarmee hij sloeg een aluminium sneeuwschuiver was, derhalve licht van gewicht, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft geslagen met het (voorwaardelijk) opzet om [slachtoffer] te doden. Bovendien kan de voorbedachten rade volgens de raadsman niet wettig en overtuigend worden bewezen Wat betreft het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde begrijpt de rechtbank de raadsman aldus dat hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank met uitzondering van de voorbedachte rade.
**Vrijspraak. (t.a.v. primair) **
De rechtbank stelt vast dat uit het procesdossier volgt dat verdachte [slachtoffer] meermalen met een hard voorwerp heeft geslagen als gevolg waarvan die [slachtoffer] letsel heeft bekomen. Verdachte bekent dit ook. Ter zitting heeft verdachte hier nog aan toegevoegd dat hij heel hard en bovenhands heeft geslagen.
Verdachte heeft in zijn verhoren ten overstaan van de politie en ook ter terechtzitting steeds stellig betwist dat hij gericht op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Hoewel de rechtbank niet kan uitsluiten dat verdachte tijdens het hardhandig slaan tevens het hoofd van het slachtoffer heeft geraakt, kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte gericht op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. De getuigenverklaringen lopen op dit punt uiteen en het letsel van het slachtoffer biedt onvoldoende aanknopingspunten om - tegen de achtergrond van de stellige ontkenning van verdachte - tot een ander oordeel te komen.
Het slaan met een hard voorwerp op andere delen van het lichaam dan het hoofd, brengt niet zonder meer mee dat kan worden aangenomen dat de dader hierbij opzet heeft op de dood van het slachtoffer. Voor het bewijs van de lichtste graad van opzet, het voorwaardelijk opzet, geldt het volgende. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van [slachtoffer] - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. In dit geval heeft verdachte het slachtoffer heel hard geslagen met een hard voorwerp. Hij heeft daarbij, blijkens het ontstane letsel, geen vitale delen van het lichaam van het slachtoffer geraakt. Niet vastgesteld kan worden dat verdachte de bedoeling had ander letsel toe te brengen dan het letsel dat hij heeft toegebracht. Gezien de locaties van de ernstigste letsels, te weten de armen en de benen, kan evenmin worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer als gevolg van het handelen van verdachte het leven zou laten. Bij dit alles kan in het midden blijven of het voorwerp waarmee verdachte heeft geslagen een sneeuwschuiver, een bats of een steekschop is geweest.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer welbewust heeft aanvaard, zodat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd en hij hiervan moet worden vrijgesproken.
**Bewijsoverweging (t.a.v. subsidiair) **
De rechtbank heeft gelet op navolgende bewijsmiddelen.
Proces-verbaal van bevindingen
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank op 20 april 2017:
8. Uit de letselrapportage d.d. 19 januari 2917 blijkt dat bij [slachtoffer] het volgende letsel is geconstateerd:
De rechtbank kwalificeert het letsel van het slachtoffer als zwaar lichamelijk letsel. Zij ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte met zijn gedragingen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is gelet op de feiten en omstandigheden zoals deze blijken uit voornoemde bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank acht hierbij met name de verklaring van verdachte van belang dat hij keihard heeft geslagen met een hard voorwerp. Hiermee is het voorwaardelijk opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank laat bij de bewezenverklaring in het midden met welk tuingereedschap verdachte heeft geslagen nu dit tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen niet van belang is voor haar oordeel.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
- Op 11 januari 2017 heeft verdachte telefonisch contact met gehad met [verbalisant 2] over de aangifte die verdachte namens zijn dochter zou gaan doen. Verdachte zegt in dat gesprek dat hij al veel onderzoek had verricht naar onder andere de verblijfplaats en de auto van [slachtoffer] . Verdachte vindt dat het veel te lang duurt voordat de politie [slachtoffer] heeft opgespoord en zegt dat hij daarom zelf onderzoek doet naar de mogelijke verblijfplaats van [slachtoffer] . Verdachte zegt tegen verbalisant dat als hij [slachtoffer] eerder vindt dan de politie, hij hem iets aan zal doen. Hij zal niet stoppen voordat hij [slachtoffer] gevonden heeft en met hem heeft afgerekend. Verbalisant zegt tegen verdachte dat hij niet voor eigen rechter moet gaan spelen.
- Op donderdag 12 januari 2017 heeft [verbalisant 2] een gesprek met verdachte op het politiebureau. Verdachte overhandigt een USB-stick met daarop opnames van de Hema waarop [slachtoffer] te zien zou zijn en een USB-stick met daarop een deel van het aankoopbewijs van de auto van [slachtoffer] . Verdachte vertelt dat hij inmiddels weet dat [slachtoffer] ergens in Eindhoven, in Woensel verblijft. Hij zegt dat hij niet zal stoppen met zoeken totdat hij [slachtoffer] gevonden heeft en tevens dat hij hoopt dat de politie [slachtoffer] eerst zal vinden omdat hij niet weet wat hij [slachtoffer] zal aan doen. Hij voegt daaraan toe dat hij het niet erg vindt om daarvoor te moeten gaan ‘zitten’. Als verbalisant verdachte waarschuwt dat hij niet voor eigen rechter moet gaan spelen hoort verbalisant hem zeggen: “piep, piep, piep, ik heb je even weggepiept”.
- Op 15 januari 2017 verklaart verdachte terwijl hij aangifte doet meermalen dat hij [slachtoffer] zoekt. Hij doet dat met zijn contacten en die zullen het dan ook wel regelen met gebruik van een vuurwapen. Verdachte verklaart meermalen dat het fout gaat lopen als hij [slachtoffer] zou vinden en dat als [slachtoffer] door zijn contacten wordt gevonden [slachtoffer] neergeschoten of doodgeschoten gaat worden (of woorden van gelijke strekking).
- Blijkens zijn verklaring bij de politie op 19 januari 2017 heeft verdachte de dag ervoor vanaf 16.00 uur samen met een onbekend gebleven persoon gepost bij de woning waar [slachtoffer] verbleef. Verdachte bleef daar de hele nacht staan totdat hij [slachtoffer] de volgende dag rond 12.00 uur ziet vertrekken met zijn auto. Verdachte rijdt dan achter hem aan.
- Op 19 januari 2017, de dag van het tenlastegelegde, heeft verdachte meermalen telefonisch contact met verschillende politiemedewerkers:
10.50 uur: Verdachte heeft contact met [verbalisant 3] . Verdachte zegt dat als de politie hem nu zou uitpeilen ze die [slachtoffer] zo kunnen komen halen want hij is nu op minder dan 100 meter van hem verwijderd. Verdachte vraagt zich af waarom hij hem wel kan vinden en de politie niet. Verbalisant deelt verdachte mede dat hij niet wordt uitgepeild dus dat de politie niets kan met deze informatie. Verbalisant vraagt verdachte vervolgens waar hij zich bevindt. Op dat moment verbreekt verdachte de verbinding.
10.50 uur. Verdachte belt naar [wijkagent] . Zij beantwoordt dit gesprek niet. Als zij hem om 11.43 uur terugbelt, neemt verdachte niet op. 12.41 uur. Verdachte belt de meldkamer en zegt: “ ik heb hier in het vizier [slachtoffer] . type maar ff snel in dan zijn jullie heel snel hier ”(..) P: “Ik ga even kijken of ik...” V: “ja, dat moet een half uur duren, dan pleur ik de telefoon neer en los ik het zelf op. P:“Wat zijn zijn voorletters?” V: “[slachtoffer] . (..)Dit bedoel ik, dit is politie hè, goed zo politie.” P:“Meneer, op deze manier ga ik echt geen gesprek met u aan.” V: “Dan ga ik gauw neerleggen en dan ga ik ff, dan ga ik het anders oplossen, dan knap ik hem zelf op” (..).12.45 uur. Verdachte belt de meldkamer en zegt: “ [slachtoffer] (..)is op het terrein van De Grote Beek (..) als jullie niet binnen 5 minuten binnen zijn, dan los ik het zelf op.” P: “Wat gaat dat inhouden? ” V: “Dan los ik het zelf op, dan kom hem maar oprapen. ”13.03 uur: Verdachte belt de meldkamer en zegt: “(..) Jullie hoeven me niet te zoeken. Ik ben over een half uur op het politiebureau(..) Ik denk dat jullie wel weten waarvoor.(..), Ik heb [slachtoffer] geslagen op het terrein van de Grote Beek. ” - Uit de camerabeelden van De Grote Beek in Eindhoven in de periode 12.46-12.55 volgt:
12.47.01: Persoon 1 (hierna: [slachtoffer] ) loopt bospad in;
12.47.31: Persoon 2 (hierna verdachte) komt met versnelde pas aanlopen en draagt een op spade gelijkend voorwerp bij zich en loopt naastgelegen bospad in;
12.51.17: [slachtoffer] komt bos weer uit en steekt de weg over;
12.51.26: Verdachte komt bospad uit met op spade gelijkend voorwerp in zijn hand, steekt de weg over en loopt achter [slachtoffer] aan;
12.54.44: (camera heeft zwenking gemaakt): er ligt een man ligt op grond op de parkeerplaats.
-Rond 12.55 uur komt bij meldkamer van de politie de eerste melding binnen van een mishandeling van een man met een schop.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat er een langere periode is geweest waarin verdachte meerdere wilsbesluiten heeft genomen om tot het strafbare feit te komen. Verdachte heeft voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd gehad zich te beraden op zijn genomen of te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dit blijkt te meer nu [slachtoffer] op het moment van de aanval voor verdachte uitliep, hem niet zag en dus voor verdachte geen bedreiging vormde. Ook op dat moment heeft verdachte voldoende tijd gehad om na te denken en op zijn schreden terug te keren.
De rechtbank acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die een bewezen verklaring van voorbedachte raad in de weg staan. Integendeel, de hiervoor al genoemde bewoordingen van verdachte geven verdachtes intentie aan om [slachtoffer] (zwaar) te mishandelen. Bovendien heeft verdachte weliswaar meermalen contact gezocht met de politie om - naar eigen zeggen - door te geven waar [slachtoffer] zich bevond en de politie zo in de gelegenheid te stellen om [slachtoffer] aan te houden, maar verdachte heeft daarbij steeds nagelaten om een duidelijke locatie te vermelden. Op het moment dat verdachte op 19 januari 2017 omstreeks 12.45 uur wel doorgeeft waar [slachtoffer] zich bevindt - namelijk op het terrein van De Grote Beek te Eindhoven, hetgeen gezien de omvang van dit terrein nog altijd geen precieze locatie is – gaat verdachte direct na deze melding over tot het plegen van het feit. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande niet gesteld kan worden dat verdachte de politie een redelijke kans heeft willen geven om tijdig ter plaatse te komen om [slachtoffer] aan te houden. Uit voormelde feiten en omstandigheden komt naar het oordeel van de rechtbank naar voren dat verdachte er op dat moment op uit was om [slachtoffer] klappen te geven, vóórdat deze in handen zou komen van de politie.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte handelde met voorbedachte raad.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan.
De bewezenverklaring. Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit. Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte. Uit een brief naar aanleiding van een voorgeleidingsconsult d.d. 20-01-17 blijkt onder meer het volgende:
De rechtbank heeft gelet op het voorgaande tevens gelet op de inhoud van navolgende rapporten.
Op 28 september 2012 heeft GZ-psycholoog [naam psycholoog] een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De psycholoog heeft onder meer het volgende vastgesteld:
“
De psycholoog heeft toentertijd geconcludeerd dat verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten was.
Op 26 oktober 2012 heeft psychiater [naam psychiater] een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De psychiater heeft onder meer het volgende vastgesteld:
Ook de psychiater heeft destijds geconcludeerd dat verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten was.
De rechtbank is neemt de conclusies van de psycholoog en psychiater met betrekking tot de mate van toerekeningsvatbaarheid over.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
Een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De raadsman heeft aangevoerd dat kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en heeft verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijk strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling met voorbedachten rade, door [slachtoffer] na een tevoren daartoe genomen besluit met een hard voorwerp op zijn benen en armen te slaan. Het gevolg hiervan is geweest dat [slachtoffer] onder meer (gecompliceerde) breuken aan zijn armen heeft opgelopen, waarvoor operaties nodig waren en waarvan hij drie maanden nadien nog steeds last heeft.
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte er vanuit gaat dat [slachtoffer] een veroordeelde zedendelinquent is die seksuele toenadering heeft gezocht tot zijn minderjarige dochter en een aantal andere meisjes. Dit zijn echter niet meer dan veronderstellingen van verdachte. Zo heeft de officier van justitie ter zitting bijvoorbeeld toegelicht dat [slachtoffer] geen zedenfeiten op zijn strafblad heeft. Hoewel de rechtbank begrijpt dat verdachte zijn dochter heeft willen beschermen, rechtvaardigt dit het handelen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank geenszins. Verdachte is tot zijn handelen overgegaan omdat hij kennelijk vond dat [slachtoffer] klappen verdiende voor wat hij jegens verdachtes dochter had gedaan. Verdachte heeft door zijn handelen eigenrichting gepleegd en dat is binnen de Nederlandse samenleving en rechtsorde volstrekt onacceptabel. Met zijn handelen heeft de verdachte bovendien het risico genomen dat hij het onderzoek door de politie zou doorkruisen.
Verdachte heeft door zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Daarnaast veroorzaken delicten als deze, waarvan meerdere mensen op straat getuige zijn geweest, gevoelens van angst en onveiligheid bij slachtoffers en bij omstanders. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Bij de beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank als vertrekpunt aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting van het landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS). Voor het toebrengen van (middel)zwaar lichamelijk letsel (medisch ingrijpen geïndiceerd, herstel binnen 6 maanden) met een behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen), wordt een gevangenisstraf van zeven maanden als uitgangspunt genomen. Wanneer dit met voorbedachte raad plaatsvindt, wordt deze straf met een derde verhoogd.
De rechtbank weegt bij de strafoplegging in het nadeel van verdachte mee dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke geweldsdelicten.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte te kampen heeft met psychische problematiek en dat het bewezenverklaarde feit (gelet op de eerder aangehaalde de rapporten van deskundigen) aan verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Al met al zal de rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van poging tot moord/doodslag en zij van oordeel is dat de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De aangever [slachtoffer] , heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van in totaal € 15.175,-- ter zake materiële (kosten voor kleding ad € 175,--) en immateriële schade (ad € 15.000,--) die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit heeft geleden, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie verzoekt de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 3.175,--, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en deze voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. Dit bedrag bestaat uit het volledig gevorderde bedrag ten aanzien van de materiele schade en de immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,--.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 1750,--.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 303.
Voorlopige hechtenis.
De rechtbank wijst het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis af gelet op de duur van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf.
DE UITSPRAAK
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde (
De rechtbank verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem ook daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. subsidiair:zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. subsidiair:Gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
Maatregel van schadevergoeding van € 1925,-- subsidiair 29 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 1925,-- (zegge: duizendnegenhonderdvijfentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 29 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 1750,-- immateriële schadevergoeding en € 175,- materiële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van € 1925,-- (zegge: duizendnegenhonderdvijentwintig euro), te weten € 1750,-- aan immateriële schadevergoeding en € 175,-- materiële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen. Dit vonnis is gewezen door: mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter, mr. J.H.P.G. Wielders en mr. A.W.A. Kap-Knippels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van Meurs, griffier, en is uitgesproken op 4 mei 2017.