ECLI:NL:RBOBR:2016:3984 Rechtbank Oost-Brabant , 26-07-2016 / 01/845691-15
Samenvatting
Op 26 juli 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1965 en woonachtig in Eindhoven. De zaak betrof meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, belaging en laster, gericht tegen medewerkers van de gemeente Eindhoven en een medewerker van de GGzE.
De tenlastelegging omvatte vier hoofdpunten. Ten eerste werd de verdachte beschuldigd van het bedreigen van [slachtoffer 1] op 27 juli 2015 met de dood en zware mishandeling. Hij zou dreigende uitspraken hebben gedaan over het vermoorden van [slachtoffer 1] en diens familie. Ten tweede werd hij beschuldigd van het bedreigen van [slachtoffer 2] op 15 juli 2015, waarbij hij via e-mail en telefoon dreigende boodschappen verstuurde, waaronder uitspraken die de integriteit van [slachtoffer 2] in twijfel trokken. Derde punt betrof de stelselmatige belaging van [slachtoffer 2] door het versturen van ongeveer 428 e-mails met beledigende en kwetsende inhoud tussen september 2014 en augustus 2015. Ten slotte werd de verdachte beschuldigd van laster jegens [slachtoffer 3], waarbij hij deze in een e-mail aan een breed publiek als "de Hitler van deze tijd" en "de grootste pedofiel van de wereld" bestempelde.
De rechtbank oordeelde dat de dagvaardingen geldig waren en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van enkele andere beschuldigingen die niet bewezen konden worden.
Wat betreft de strafbaarheid van de verdachte, concludeerde de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden geëist, met bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met [slachtoffer 2]. De rechtbank besloot echter tot een lichtere straf van drie maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar, zonder bijzondere voorwaarden, omdat de verdachte niet bereid was tot klinische behandeling.
De rechtbank legde ook een contactverbod op voor de duur van twee jaar met [slachtoffer 2], met vervangende hechtenis voor elke overtreding van dit verbod. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van €400,- aan immateriële schadevergoeding aan [slachtoffer 2], vermeerderd met wettelijke rente.
De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de eerder opgelegde straffen voor soortgelijke feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. E. Boersma, en is op 26 juli 2016 openbaar gemaakt.
Soortgelijke uitspraken
Tijdslijn
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft twee medewerkers van de gemeente Eindhoven en één medewerker van de GGzE bedreigd. Daarnaast heeft hij de medewerker van de GGzE gestalkt door het verzenden van emails. Verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Tevens wordt verdachte de maatregel van contactverbod met een van de slachtoffers opgelegd voor de duur van twee jaar. Deze maatregel is dadelijk uitvoerbaar
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummers: 01/845691-15 en 01/820023-15 (ter terechtzitting gevoegd) Datum uitspraak: 26 juli 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1965] , wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 juli 2016.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 16 juni 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
- rancuneuze ambtenaar welke duivelse handelingen verricht
- Pedofiel
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/820023-15 tenlastegelegd dat:
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
- rancuneuze ambtenaar welke duivelse handelingen verricht
- Pedofiel
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert voor alle feiten een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die genoemd worden in het reclasseringsrapport en een contactverbod met [slachtoffer 2] . Aan de klinische behandeling dient een periode van maximaal één jaar te worden gekoppeld. Voorts vordert de officier van justitie dat de bijzondere voorwaarde van het contactverbod dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreigingen van medewerkers van de gemeente Eindhoven en een medewerker van de GGzE. Voorts heeft hij zich schuldig gemaakt aan laster van voornoemde medewerker van de GGzE waardoor zijn eer en goede naam werd aangetast en hij heeft één van voornoemde medewerkers van de gemeente Eindhoven niet alleen bedreigd maar ook stelselmatig lastiggevallen door onder andere buitensporig veel e-mailberichten aan hem te sturen.
Voorts weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door psycholoog J. Nys van 29 februari 2016 blijkt, dat de door hem gepleegde strafbare feiten in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend. Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal aan deze voorwaardelijke straf geen bijzondere voorwaarden verbinden, nu niet valt te verwachten dat klinische behandeling in een gedwongen kader, mede gelet op de expliciete onwil van verdachte om hieraan mee te werken, effect zal sorteren. In het reclasseringsadvies is ook onvoldoende concreet aangegeven hoe het klinische traject eruit zou moeten zien en wat de weigering van verdachte om hieraan mee te werken betekent voor de slagingskans hiervan. De rechtbank ziet, gelet op de (woon)begeleiding die verdachte thans heeft en het standpunt van de reclassering dat een toezicht zonder klinisch traject weinig kans van slagen heeft, geen toegevoegde waarde in reclasseringstoezicht.
De rechtbank acht naast voornoemde voorwaardelijke gevangenisstraf een contactverbod met [slachtoffer 2] op zijn plaats. De rechtbank zal dit verbod opleggen in de vorm van een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht en wel voor de duur van twee jaar. Voor elke keer dat verdachte dit verbod overtreedt, zal vervangende hechtenis voor een hierna te bepalen duur worden opgelegd. Voorts zal de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel bevelen, omdat – onder andere gezien zijn uitlatingen ter terechtzitting- er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich opnieuw belastend jegens [slachtoffer 2] zal gedragen. [slachtoffer 2] moet zich veilig kunnen voelen. De op te leggen maatregel beoogt daar de voorwaarden voor te creëren.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] . De rechtbank acht € 400,- toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aangezien op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat deze immateriële schade door [slachtoffer 2] is geleden. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag redelijk en billijk is.
De rechtbank zal de vordering afwijzen voor zover deze het toegewezen bedrag van € 400,- te boven gaat.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2015 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 38v, 57, 63, 261, 262, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01/845691-15 feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
T.a.v. 01/845691-15 feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
T.a.v. 01/845691-15 feit 3: belaging
T.a.v. 01/845691-15 feit 4 primair: laster
T.a.v. 01/820023-15: bedreiging met zware mishandeling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
T.a.v. 01/845691-15 feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 primair, 01/820023-15: Gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 28 augustus 2015 reeds geschorst.
T.a.v. 01/845691-15 feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 primair en 01/820023-15: Contactverbod voor de duur van 2 jaar. Legt op de maatregel dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren op [1969] te Venlo.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 maand voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde zich opnieuw belastend zal gedragen jegens [slachtoffer 2] , beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel, dadelijk uitvoerbaar is.
T.a.v. 48/845691-15 feit 2, feit 3: Maatregel van schadevergoeding van EUR 400,00 subsidiair 8 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer 2] van een bedrag van EUR 400,- (zegge: vierhonderd euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van EUR 400,- (zegge: vierhonderd euro) aan immateriële schade. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door: mr. E. Boersma, voorzitter, mr. S.J.W. Hermans en mr. S.B.C. Nicolaes, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier, en is uitgesproken op 26 juli 2016.
Mr. E. Boersma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.