ECLI:NL:RBOBR:2015:5819 Rechtbank Oost-Brabant , 13-10-2015 / 01/865046-13
Samenvatting
Op 13 oktober 2015 heeft de rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1988 en woonachtig in Nederland. De zaak betreft een reeks ernstige misdrijven die plaatsvonden tussen 27 en 28 september 2013, waarbij de verdachte samen met een mededader het slachtoffer heeft achtervolgd, bedreigd en wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd.
De tenlastelegging omvatte drie hoofdpunten. Ten eerste werd de verdachte beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk beroven van de vrijheid van het slachtoffer door hem te achtervolgen en te dwingen in een auto te stappen. Dit gebeurde terwijl het slachtoffer over de snelweg A2 reed. De verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer bedreigd met een metalen voorwerp en hem gedwongen om naar verschillende locaties te rijden, waaronder pinautomaten.
Ten tweede werd de verdachte beschuldigd van afpersing, waarbij hij het slachtoffer zou hebben gedwongen tot de afgifte van zijn creditcard en andere waardevolle spullen door middel van geweld en bedreiging. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen, en heeft de verdachte vrijgesproken van dit feit.
Ten derde werd de verdachte beschuldigd van poging tot afpersing, waarbij hij het slachtoffer opnieuw zou hebben bedreigd en gedwongen om geld af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader het slachtoffer gedurende ongeveer 80 kilometer hebben achtervolgd en hem hebben bedreigd, maar dat de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele kleine inconsistenties. De verklaringen werden ondersteund door getuigenverklaringen. De verdediging van de verdachte, die stelde dat het slachtoffer hen drugs had gegeven en uit vrije wil met hen was meegegaan, werd door de rechtbank niet geloofd.
De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het wederrechtelijk beroven van de vrijheid van het slachtoffer en de poging tot afpersing. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de misdrijven, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft eerder strafbare feiten gepleegd, maar de rechtbank heeft ook positieve veranderingen in zijn leven opgemerkt sinds de feiten.
De uiteindelijke straf bestond uit een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 123 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat niet kon worden vastgesteld of de gevorderde schade direct verband hield met de bewezen feiten. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven en de teruggave van inbeslaggenomen goederen gelast.
Soortgelijke uitspraken
Tijdslijn
Inhoudsindicatie
Medeplegen wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot afpersing. Vrijspraak afpersing. Gevangenisstraf van 300 dagen wv 123 dagen voorwaardelijk en proeftijd van 2 jaar met aftrek voorarrest. Taakstraf 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis. Benadeelde partij niet-ontvankelijk Teruggave beslag aan veroordeelde.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/865046-13 Datum uitspraak: 13 oktober 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1988] , wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 februari 2015, 12 mei 2015 en 29 september 2015. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 januari 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 12 mei 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
Tengevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging onder 3 begaan, is tussen de woorden ‘
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Waardering van het bewijs.
De aangever (een Fransman) heeft op 28 september 2013 een eerste korte verklaring afgelegd in de Engelse taal. Op 10 oktober 2013 is aangever telefonisch gehoord met behulp van een tolk in de Franse taal en voorts nogmaals door de rechter-commissaris op 11 juli 2014. De rechtbank acht, ofschoon in de door aangever afgelegde verklaringen geringe verschillen bestaan met betrekking tot de volgorde waarin bepaalde gebeurtenissen zich hebben afgespeeld, deze verklaringen betrouwbaar. De verklaringen van aangever komen op essentiële onderdelen met elkaar overeen komen en worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De meer uitgebreide verklaring van 10 oktober 2013 zal de rechtbank tot uitganspunt nemen met betrekking tot de daarin door aangever beschreven gebeurtenissen en de volgorde waarin deze hebben plaatsgevonden, nu deze recent na de aan verdachten verweten feiten van 27 en 28 september 2013 is afgelegd en met bijstand van een tolk. De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar, aangezien deze zoals gezegd op essentiële onderdelen ondersteund wordt door verklaringen van de onafhankelijke getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte en diens medeverdacht dat aangever op een eerder moment drugs ter waarde van € 2.000 euro van hen had gekregen en dat de aangever ter inlossing van die schuld uit vrije wil met hen was meegegaan teneinde daarvoor geld op te nemen bij een pinautomaat.
Vrijspraak feit 2.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank neemt, zoals hiervoor is aangegeven, als uitgangspunt de verklaring van aangever van 10 oktober 2013. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat verdachte en zijn medeverdachte door geweld en/of bedreiging met geweld aangever gedwongen hebben tot afgifte en/of het ter beschikking stellen van zijn creditcard met bijbehorende pincode, een portemonnee, pasjes, een mobiele telefoon, autopapieren, autosleutels en een geldbedrag van EUR 50,--. Aangever verklaart op 10 oktober 2013 niet dat bij het afgeven van zijn creditcard met pincode door verdachten geweld en/of bedreiging met geweld is gebruikt. Aangever heeft het hierbij wel over een directe manier van praten. Voorts verklaart aangever dat hij op een later moment is gaan pinnen en dat hij de EUR 50,-- die hij gepind heeft, aan verdachte of de medeverdachte heeft gegeven die daarbij aanwezig was, waarbij aangever het ook niet heeft over afgifte van de EUR 50,-- door geweld en/of bedreiging met geweld. Op grond van wat zich op 27 september 2013 heeft afgespeeld kan de rechtbank zich voorstellen dat aangever bang is geweest, maar komt de rechtbank gelet op de verklaring van aangever niet tot het oordeel dat verdachte en/of zijn mededader aangever hebben gedwongen tot afgifte van die goederen en geld door geweld en/of bedreiging van geweld.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, in onderling samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn mededader hebben zich schuldig gemaakt aan wederechtelijke vrijheidsberoving en een poging tot afpersing. Dergelijke misdrijven kunnen, mede gelet op het daarop gestelde strafmaximum, worden gezien als zware misdrijven. In de regel kan daarom niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijk vrijheidsbeneming met zich brengt. Door het slachtoffer een nacht vast te houden, hebben verdachte en zijn mededader inbreuk gemaakt op een fundamenteel recht van een mens; de vrijheid om te gaan en staan waar men wil. Het gevolg hiervan is dat niet alleen het slachtoffer zich niet langer veilig voelt, zo blijkt uit diens voegingsformulier als benadeelde partij, maar feiten als wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing zorgen ook in de samenleving als geheel voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Verdachte en zijn mededader hebben bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag en hebben zich niets aangetrokken van de belangen van het slachtoffer.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder werd veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat:
- uit onderzoek ter terechtzitting blijkt, dat na het aan het licht komen van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, zijn persoonlijke omstandigheden zich zodanig in positieve zin hebben gewijzigd, dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het gedrag van verdachte zich ten goede zal keren;
- sinds het tijdstip waarop de door hem gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van feit 2 en de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen. De rechtbank zal de gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Voorts zal zij hem naast de gevangenisstraf een taakstraf opleggen. Omdat de rol van verdachte en zijn medeverdachte bij de misdrijven weinig afwijken van elkaar en de afzonderlijke persoonlijke omstandigheden niet van dien aard zijn dat verschil in straffen gewenst is, zal aan verdachte en zijn mededader een gelijke straf worden opgelegd.
De rechtbank zal de, reeds geschorste, voorlopige hechtenis van verdachte opheffen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] . De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van alle posten van de vordering, aangezien:
- verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 gestelde waarop de post met betrekking tot de bankopname van EUR 50,-- betrekking heeft;
- ten aanzien van de overige posten niet eenvoudig is vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot de bewezen verklaarde feiten. Ten aanzien van deze posten ontbreken thans de bewijsstukken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 45, 47, 57, 282, 312, 317.
DE UITSPRAAK
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven ofberoofd houdenT.a.v. feit 3:poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meerverenigde personen Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
BESLISSING:
T.a.v. feit 1, feit 3: Gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 123 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 13 mei 2014 reeds geschorst.
T.a.v. feit 1, feit 3: Taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten: de kleding genoemd onder de nummers 2, 3 en 4 van de aangehechte lijst van inbeslaggenomen goederen, aan de rechthebbende, zijnde verdachte.
Dit vonnis is gewezen door: mr. R.J. Bokhorst, voorzitter, mr. E.W. van den Heuvel en mr. E. Sikkema, leden, in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier, en is uitgesproken op 13 oktober 2015.
mr. E. Sikkema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.