ECLI:NL:RBOBR:2015:3488 Rechtbank Oost-Brabant , 19-06-2015 / 01/865146-14
Samenvatting
Op 19 juni 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot verkrachting en aanranding van een 78-jarige vrouw in Eindhoven op 7 december 2014. De verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het dwingen van het slachtoffer tot seksuele handelingen door middel van geweld en bedreiging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie eiste een bewezenverklaring van de poging tot verkrachting, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.
De aangeefster verklaarde dat zij op de bewuste nacht op weg naar huis was toen de verdachte haar bij de schouders vastpakte en tegen een muur duwde. Hij trok haar rok omhoog, ontblootte zijn penis en sloeg haar tegen het hoofd. Vervolgens duwde hij haar op de grond, trok haar benen open en ging op haar liggen, waarbij hij zijn penis tegen haar bovenbenen drukte. De aangeefster riep meerdere keren om hulp, wat door getuigen werd bevestigd. Een getuige zag de verdachte op de aangeefster liggen en merkte op dat haar rok omhoog was en haar panty gescheurd.
De verdachte erkende dat hij seks met de aangeefster wilde hebben, maar beweerde dat hij dacht dat zij vrijwillig instemde. De rechtbank verwierp deze verklaring, omdat deze niet in overeenstemming was met de verklaringen van de aangeefster en de getuigen. De rechtbank oordeelde dat de poging tot verkrachting wettig en overtuigend bewezen was.
De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 14 maanden op, met aftrek van voorarrest, en een schadevergoeding van €1500 aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, vooral gezien de kwetsbaarheid van het slachtoffer door haar hoge leeftijd, en dat de verdachte geen inzicht had in de ernst van zijn daden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond dat de straf moest bijdragen aan de normhandhaving en de ernst van het delict moest weerspiegelen.
De vordering van de benadeelde partij werd integraal toegewezen, en de rechtbank bepaalde dat de verplichtingen tot schadevergoeding aan de Staat en de benadeelde partij elkaar zouden opheffen indien de verdachte aan een van beide verplichtingen voldeed.
Soortgelijke uitspraken
Tijdslijn
Inhoudsindicatie
Voor poging tot verkrachting van een 78-jarige vrouw wordt verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veertien maanden.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch Team strafrecht
Parketnummer: 01/865146-14 Datum uitspraak: 19 juni 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1980], zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande, thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 maart 2015 en 5 juni 2015. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 februari 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
- (vervolgens) die [slachtoffer] (met kracht) tegen het hoofd geslagen en/of
- (vervolgens) de vagina van die [slachtoffer] betast en/of het gezicht van die [slachtoffer] gekust,
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Verdachte wordt primair verweten dat hij op 7 december 2014 in Eindhoven gepoogd heeft om aangeefster [slachtoffer] te verkrachten en subsidiair wordt hem verweten dat hij aangeefster heeft aangerand.
Bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot verkrachting.
Vrijspraak van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten.
Aangeefster [slachtoffer] (78 jaar) heeft aangifte gedaan van poging tot verkrachting. Op 7 december 2014 omstreeks 02.00 uur liep aangeefster richting haar woning gelegen aan [adres 1] in Eindhoven.
De verklaring van de aangeefster vindt steun in de verklaring van [getuige 1]. Deze getuige zag dat aangeefster op de grond lag en dat de verdachte op haar lag. De verdachte had zijn broek omlaag.
Verdachte heeft verklaard dat hij seks wilde hebben met aangeefster.
De verdachte heeft steeds gezegd dat hij in de veronderstelling verkeerde dat aangeefster vrijwillig seks met hem wilde hebben. De aangeefster zou niets gedaan hebben, waaruit het tegendeel zou moeten blijken. Deze verklaring van verdachte wordt echter weerlegd door de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, zodat de rechtbank aan deze verklaring van verdachte geen waarde hecht. De rechtbank komt dan ook tot het slotsom dat zij de primair tenlastegelegde poging tot verkrachting wettig en overtuigend bewezen acht.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
- vervolgens die [slachtoffer] tegen het hoofd geslagen en
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
- Een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest
(bijlage) .Het standpunt van de verdediging. - De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder in het nadeel van verdachte het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting van het 78-jarige slachtoffer. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit aangetast. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Daar komt bij dat het slachtoffer in de onderhavige zaak in verband met haar hoge leeftijd een bijzondere kwetsbaarheid had. Verdachte heeft totaal geen inzicht in de ernst van het door hem begane feit, hetgeen de rechtbank grote zorgen baart.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Deze oriëntatiepunten luiden voor een voltooide verkrachting: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Nu het onderhavige feit beperkt is gebleven bij een poging tot verkrachting, geldt dat de rechtbank in beginsel uitgaat van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank uitgaat van deze (andersluidende) oriëntatiepunten dan de richtlijnen die de officier van justitie heeft gehanteerd, het geweld dat door verdachte is toegepast op het slachtoffer beperkt is gebleven en de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
- Integrale toewijzing van de vordering vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
- Primair afwijzing, dan wel niet ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij;
- Subsidiair referte aan het oordeel van de rechtbank.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen: 10, 24c, 27, 36f, 45, 242 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
Verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
ten aanzien van primairpoging tot verkrachting Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
- een gevangenisstraf voor de duur
van 14 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
- een maatregel van schadevergoeding van EUR 1500,00 subsidiair 25 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer] van een bedrag van EUR 1500,- (zegge: éénduizendvijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een immateriële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van EUR 1500,- (zegge: éénduizendvijfhonderd euro), bestaande uit een immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door: mr. M.M. Klinkenbijl, voorzitter, mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. C.P.J. Scheele, leden, in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier, en is uitgesproken op 19 juni 2015.