ECLI:NL:RBMNE:2019:1425 Rechtbank Midden-Nederland , 09-04-2019 / 16/237754-18 (P)
Samenvatting
Op 9 april 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een vonnis uitgesproken in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1968, die beschuldigd werd van ernstige seksuele delicten tegen een minderjarige, aangeduid als [slachtoffer], geboren in 2000. De tenlastelegging omvatte drie feiten: ontuchtige handelingen met een minderjarige, ontucht met een minderjarige werkneemster, en het vervaardigen en in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft de feiten bekend, en de verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij onder andere de bekennende verklaring van de verdachte en diverse proces-verbaal van de politie zijn meegenomen.
De rechtbank heeft de feiten als bewezen verklaard. Het eerste feit betreft ontuchtige handelingen met het slachtoffer, die op dat moment 12 jaar oud was. Dit omvatte seksuele handelingen zoals het aanraken van de borsten en het seksueel binnendringen. Het tweede feit betreft ontucht met het slachtoffer in de rol van minderjarige werkneemster, waarbij vergelijkbare handelingen zijn gepleegd. Het derde feit betreft het vervaardigen en in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen van het slachtoffer.
De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, vooral gezien het leeftijdsverschil van 33 jaar tussen de verdachte en het slachtoffer, en het misbruik van de positie van de verdachte als werkgever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet voldoende inzicht heeft getoond in de morele verwerpelijkheid van zijn handelen en dat zijn gedrag ernstige gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer.
Wat betreft de strafoplegging heeft de officier van justitie een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor een lichtere straf, met argumenten over de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer en de impact van de straf op zijn ondernemingen. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partij vorderde in totaal € 23.556,78, maar de rechtbank heeft een bedrag van € 10.884,81 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.
De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van 85 dagen hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de voorlopige hechtenis is opgeheven.
Soortgelijke uitspraken
Tijdslijn
Inhoudsindicatie
Een man is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Hij had een seksuele relatie met een minderjarige werkneemster.
Het meisje was 15 jaar toen zij in 2016 voor de man kwam werken. Niet veel later kregen ze een relatie die ruim 2 jaar duurde. In die tijd verrichtte hij regelmatig vergaande seksuele handelingen bij haar en met haar. Eind 2018 deed zij aangifte tegen hem. Er zijn aanwijzingen dat het meisje op enig moment gevoelens voor de man had, maar dit maakt het niet minder strafbaar. De verdachte had zich als volwassen man terughoudend moeten opstellen ten opzichte van een jong, kwetsbaar en afhankelijk pubermeisje.
Naast de ontucht heeft de man pornografische afbeeldingen en video’s gemaakt van en met het minderjarige slachtoffer. Dit soort strafbare feiten kunnen voor een slachtoffer ernstige psychische gevolgen hebben. Dat bleek ook uit de voorgelezen slachtofferverklaring. De rechtbank rekent het de man zwaar aan dat hij willens en wetens een relatie met een minderjarige is aangegaan. Hij heeft zijn positie misbruikt om zijn eigen seksuele behoeften te bevredigen. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen in vergelijkbare zaken. De rechtbank wijkt daarom af van de eis van de officier van justitie. De man is gestart met een behandeling. De rechtbank bepaalt dat dit voortgezet moet worden onder toezicht van de reclassering. Ook legt de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer op en moet hij haar ruim 10.000 euro aan schadevergoeding betalen.
Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/237754-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 april 2019
in de strafzaak tegen
geboren op [1968] te [geboorteplaats] , ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .
1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van hetgeen verdachte en mr. S. Dogan, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Tevens is de benadeelde partij [slachtoffer] ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door mr. F. ten Berge, advocaat te Utrecht.
2 TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
3 VOORVRAGEN
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor de feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 26 maart 2019;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 24 november 2018
, een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, met bijlagen, van 24 november 2018 , processen-verbaal van verhoor aangever van 4 december 2018 , alle opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 14 december 2018, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland
; - een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 17 december 2018, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland
.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
6 STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
7 STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8 OPLEGGING VAN STRAF
8.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het voorzetten van de ambulante behandeling en een direct en indirect contactverbod met het slachtoffer.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor het niet opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daartoe is het volgende aangevoerd. De relatie tussen verdachte en het slachtoffer was een echte relatie, waar zij beiden in zijn opgegaan. De aangiftes zijn uit wraak gedaan. De gevolgen van zijn handelen zijn ook voor verdachte groot, gelet op de zware tijd die verdachte heeft doorgemaakt tijdens zijn voorarrest. Verdachte is bereid zich aan alle door de rechtbank te stellen voorwaarden te houden. Daarnaast rapporteert de reclassering dat zij een laag recidiverisico ziet. Verdachte is ondernemer, hij werkt hard en heeft twee bedrijven, welke in de problemen zullen komen als aan hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Verder verzoekt de verdediging in strafmatigende zin rekening te houden met de open proceshouding van verdachte en met het feit dat hij zijn verantwoordelijkheid neemt. Passend en wenselijk is een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd, een langere proeftijd en een taakstraf.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte met aangeefster [slachtoffer] , destijds 15 jaar, een relatie is aangegaan, terwijl hij 33 jaar ouder is dan [slachtoffer] . Hij heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, waardigheid en de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . Hij heeft haar ook vervreemd van haar eigen leefwereld van school en vriendinnen. [slachtoffer] was tevens zijn werkneemster. Zij stelde vertrouwen in hem en deelde haar problemen met hem, omdat zij vond dat hij goed kon luisteren. Verdachte heeft van zijn positie misbruik gemaakt. Het leeftijdsverschil en het feit dat [slachtoffer] nog jong was, een puber, hebben verdachte op geen enkele wijze weerhouden. Gedurende twee jaar pleegde verdachte regelmatig vergaande seksuele handelingen bij haar en met haar.
Verdachte heeft gehandeld ter bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Zorgelijk is verder dat verdachte ter terechtzitting weinig inzicht heeft getoond in het moreel verwerpelijke van zijn handelen ten aanzien van een jong, kwetsbaar en afhankelijk pubermeisje. Verdachte heeft ter zitting meer dan eens de schuld bij [slachtoffer] gelegd die hem zou chanteren om niet te stoppen met de relatie. Alleen al door het leeftijdsverschil van 33 jaar valt dit moeilijk te duiden.
Ook in de verhouding van werkgever-werkneemster behoorde zij zich veilig bij hem te kunnen voelen, maar door het leeftijdsverschil en de afhankelijkheid in de (werk)relatie heeft verdachte misbruik gemaakt van zijn positie.
Ook al zijn er aanwijzingen dat het slachtoffer op enig moment gevoelens heeft gehad voor verdachte, dat neemt niet weg dat verdachte zich als volwassene terughoudend had moeten opstellen ten opzichte van de afhankelijke minderjarige. Hij had zich van zijn bijzondere verantwoordelijkheid bewust moeten zijn. Immers blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 Sr tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jonge leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Artikel 245 Sr beschermt deze jeugdige personen ook tegen verleiding die mede van henzelf kan uitgaan. Tot slot heeft verdachte pornografische afbeeldingen en video’s van het slachtoffer vervaardigd, althans samen met het slachtoffer vervaardigd, en in zijn bezit gehad. Dergelijke strafbare feiten kunnen, naar de ervaring leert, voor een slachtoffer ernstige psychische gevolgen hebben. In dit geval heeft het slachtoffer die gevolgen ook ondervonden, zoals duidelijk blijkt uit de voorgelezen slachtofferverklaring ter terechtzitting.
Wat betreft de persoon van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Uit een de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 februari 2019 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
In het dossier bevindt zich een Pro Justitia-rapportage van 11 februari 2019, met een aanvullend onderzoek van 21 maart 2019, beide opgesteld door dhr. R. Bout, GZ-psycholoog. Hieruit volgt dat bij betrokkene geen ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is vastgesteld. Ook rapporteert de psycholoog dat het lacunaire geweten en de externaliserende houding van verdachte mogelijk faciliterend voor zijn gedrag is geweest, maar niet verklarend. De ernst en omvang van deze disfunctionele trekken zijn niet van dien aard dat gesproken kan worden van een persoonlijkheidsstoornis. Uit het psychologisch onderzoek is niet gebleken dat verdachte een recidiverende seksuele opwinding of gedrag met prepuberale kinderen heeft, aangezien verdachte tot enkele jaren geleden, voor zo ver bij de onderzoeker bekend is, nooit seksuele interesse heeft getoond in minderjarigen.
Daarnaast bevindt zich in het dossier een reclasseringsadvies van 4 maart 2019, opgesteld door J. Veel, reclasseringswerker. De reclassering rapporteert dat verdachte beperkt inzicht in zijn gedrag toont, beperkt de verantwoordelijkheid voor zijn aandeel neemt en hiervan de strafbaarheid lijkt te onderkennen. De reclassering ziet aanknopingspunten voor een forensische ambulante behandeling gericht op gedragsverandering en meerwaarde in een reclasseringstoezicht om de behandeling te monitoren. Door het behandeltraject, waarmee verdachte reeds is gestart, moet verdachte meer zicht krijgen op de onrijpe en disfunctionele trekken in zijn persoonlijkheid en deze behandeling moet gericht zijn op delictpreventie.
De rechtbank benadrukt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige feiten met ernstige gevolgen voor het slachtoffer. Een andere strafmodaliteit dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank dan ook niet aan de orde. Wel weegt de rechtbank mee dat verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek en tot op zekere hoogte open kaart heeft gespeeld. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan een gedeelte van acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Ter voorkoming van recidive en ten gunste van de ontwikkeling van verdachte acht de rechtbank oplegging van bijzondere voorwaarden noodzakelijk. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de volgende bijzondere voorwaarden verbinden: een meldplicht, voortzetting van de ambulante behandeling en een contactverbod met aangeefster.
De rechtbank legt een lichtere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de door de rechtbank opgelegde straf meer aansluit bij straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
9 BENADEELDE PARTIJ
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 23.556,78 bestaande uit € 13.556,78 materiële schade en € 10.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
9.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente. De officier van justitie vordert het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gevraagd om de vordering af te wijzen, dan wel niet ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de reiskosten, de studievertraging en de immateriële schade. Daartoe is aangevoerd dat de lichamelijke klachten van het slachtoffer langere tijd terug gaan dan het moment waarop verdachte het slachtoffer leerde kennen. Zo blijkt uit verschillende getuigenverklaringen dat het slachtoffer op enig moment in 2014 al last heeft gehad van hartklachten. Daarnaast zijn andere heftige gebeurtenissen in het leven van het slachtoffer aan te wijzen als mogelijke oorzaak voor PTSS en studievertraging zoals het hartinfarct van haar vader, waarbij het slachtoffer hem heeft gereanimeerd. Kortom, er is geen zodanig causaal verband tussen de gevorderde kosten en de ten laste gelegde feiten aan verdachte.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost reiskosten en parkeerkosten na 23 november 2018 (€ 415,31), onbenutte kosten (€ 37,50) en gemiste inkomen (€ 432,-) ter hoogte van in totaal € 884,81 komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 884,81 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 maart 2019 (datum van indiening van de vordering) tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de schadepost studievertraging matigen, nu mede gelet op het verweer van de verdediging niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de ontstane studievertraging geheel het gevolg is van de bewezen verklaarde feiten. Daarvoor is een nader onderzoek noodzakelijk, waarvoor in dit strafproces geen plaats is omdat het een onevenredige belasting voor het strafgeding zal opleveren. De rechtbank zal de gevorderde schade toewijzen tot een bedrag van € 5.000,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 maart 2019 tot de dag van volledige betaling. Voor het overige deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering ten aanzien van de schadeposten reiskosten vóór 23 november 2018, vanaf 2016 (€ 373,08) en eigen bijdrage ziektekosten vanaf 2016 (€ 2.073,89) nu mede gelet op het verweer van de verdediging niet zonder meer kan worden vastgesteld dat deze kosten voortvloeien uit de bewezenverklaarde feiten. De behandeling van de vordering van deze schade levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de bewezen verklaarde feiten impact hebben gehad op de benadeelde partij. Deze immateriële schade staat in zodanig verband met de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Met de raadsvrouw is de rechtbank echter van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat een deel van de klachten van de benadeelde partij het gevolg is van andere oorzaken dan het gedrag van verdachte, zodat niet het gehele gevorderde bedrag kan worden toegewezen. De rechtbank schat de geleden immateriële schade van de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde naar redelijkheid en billijkheid op een bedrag van in ieder geval € 5.000,-. De rechtbank acht de vordering tot dat bedrag gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank beveelt dit bedrag te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 maart 2019 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van (€ 884,81 + € 5.000,- + € 5.000,- =) € 10.884,81 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 maart 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 85 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
10 TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 240b, 245, 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11 BESLISSING
De rechtbank:
-
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
-
verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
-
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
-
verklaart verdachte strafbaar;
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden;
-
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
-
bepaalt dat de gevangenisstraf een gedeelte van **8 (acht) maanden **niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
-
stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
-
stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
-
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte: *zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis, meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht, en zich blijft melden, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht; *meewerkt aan de voorzetting van zijn ambulante behandeling bij de forensisch polikliniek De Waag Utrecht, of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die forensisch polikliniek aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en waarbij verdachte zich houdt aan de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling; *dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - ook niet via sociale media, contact zal opnemen, zoeken of hebben met mevrouw [slachtoffer] , geboren op [2000] , zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
-
waarbij Reclassering Nederland opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
-
wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 10.884,81;
-
veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2019 tot de dag van volledige betaling;
-
verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
-
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
-
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 10.884,81 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 85 dagen hechtenis;
-
bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
- heft op het (reeds geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. E.J. van Rijssen en E.W.A. Vonk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.H. Batavier, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 april 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] is na wijziging ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 september 2016 tot en met 30 december 2016 te Breukelen en/of Vianen en/of Houten en/of Odijk en/of Driebergen, althans in het arrondissement Midden-Nederland met [slachtoffer] , geboren op [2000] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of die [slachtoffer] op de mond gekust en/ of
- de borsten van die [slachtoffer] betast en/of
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- de vagina van die [slachtoffer] aangeraakt en/of zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of
- met zijn tong de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en/of
- zijn penis in de vagina en/of anus van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en/of
- zijn vuist en/of vingers in de vagina en/of anaal in gebracht en/of gehouden bij die [slachtoffer] en/of
- één of meer dildo('s) in de vagina en/of anaal ingebracht en/of gehouden bij die [slachtoffer] ;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )
hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 31 december 2016 tot en met 24 november 2018 te Odijk en/of Houten en/of Vianen en/of Breukelen en/of Driebergen, althans in Nederland ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige ondergeschikte en/of werkneemster, te weten [slachtoffer] , geboren op [2000] , immers heeft hij, verdachte, als werkgever in een horeca gelegenheid, meermalen, althans eenmaal
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of die [slachtoffer] op de mond gekust en/ of
- de borsten van die [slachtoffer] betast en/of
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- de vagina van die [slachtoffer] aangeraakt en/of zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of
- met zijn tong de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en/of
- zijn penis in de vagina en/of anus van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en/of
- zijn vuist en/of vingers in de vagina en/of anaal in gebracht en/of gehouden bij die [slachtoffer] en/of
- één of meer dildo('s) in de vagina en/of anaal ingebracht en/of gehouden bij die [slachtoffer] ;
( art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
hij in de periode gelegen tussen 1 september 2016 tot en met 24 november 2018 te Houten en/of Odijk en/of Vianen en/of Breukelen en/of Driebergen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) (een) afbeelding(en), te weten foto's en filmpjes bevattende afbeeldingen, van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken heeft vervaardigd, verworven en/of in bezit gehad welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit: het met de/een dildo, hand/vuist en/of penis vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en/of het met de/een vuist/hand vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
en/of
het met de mond, betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel, van een (ander) persoon door een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, en/of het met de/een mond, betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel, van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en/of
en/of
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze persoon gekleed is en/of opgemaakt is en/of poseert in een omgeving en/of met een voorwerp, te weten een dildo en/of in een erotisch getinte houding (op een wijze) die niet bij haar leeftijd past/passen en/of de wijze van kleden van deze persoon, (waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/ of strekt tot seksuele prikkeling;
(art. 240b lid 1 Wetboek van Strafrecht)