Semantius logo
Semantius
Uitspraken
ECLI:NL:RBMNE:2013:CA1934

ECLI:NL:RBMNE:2013:CA1934 Rechtbank Midden-Nederland , 04-06-2013 / 16-441257-11
Strafrecht

Semantius verrijkingen

Samenvatting

Op 4 juni 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [verdachte], die beschuldigd werd van openlijk geweld tegen medewerkers van de NS op 30 september 2010. De zaak vond plaats na een voetbalwedstrijd tussen FC Utrecht en Liverpool, waarbij geweld ontstond tussen supporters en NS-beveiligers in een trein en op het perron van station Houten.

De rechtbank bevestigde de geldigheid van de dagvaarding en haar bevoegdheid om de zaak te behandelen. De officier van justitie had besloten om alleen [verdachte] en twee medeverdachten te vervolgen, ondanks dat er veel geweldshandelingen waren gepleegd door zowel supporters als NS-beveiligers. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege schending van de beginselen van een goede procesorde, met name het verbod op willekeur.

De rechtbank oordeelde dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om te vervolgen op zichzelf verdedigbaar was, maar dat de keuze om alleen deze drie verdachten te vervolgen willekeurig was. Er waren andere supporters die vergelijkbare of grotere bijdragen aan het geweld hadden geleverd, maar niet vervolgd werden. Bovendien gebruikten de NS-beveiligers zelf ook fors geweld zonder dat er sprake was van een evidente noodweersituatie. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de belangenafweging van het Openbaar Ministerie niet redelijk en billijk was.

De rechtbank merkte op dat de lange tijdsduur tussen de aanhouding van de verdachten en de vervolging, die 31 maanden besloeg, ook een negatieve invloed had op de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en de medeverdachten, en oordeelde dat de benadeelde partijen in hun schadevergoedingsvorderingen ook niet-ontvankelijk moesten worden verklaard, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachten werd opgelegd.

De uitspraak benadrukte de noodzaak van een eerlijke en evenwichtige behandeling van alle betrokken partijen in strafzaken, en de gevolgen van willekeur in vervolgingsbeslissingen. De rechtbank concludeerde dat de vervolging van de verdachten in deze zaak in strijd was met het gelijkheidsbeginsel.

Soortgelijke uitspraken

ECLI:NL:RBMNE:2013:CA1925
Strafrecht
22-06-2013
Op 4 juni 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [verdachte], die beschuldigd werd van openlijk geweld tegen medewerkers van de NS op 30 september 2010....
ECLI:NL:RBMNE:2013:CA1927
Strafrecht
22-06-2013
Op 4 juni 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, een vonnis uitgesproken in de strafzaak tegen [verdachte], die beschuldigd werd van openlijk geweld tegen medewerkers van de NS op 30 september...
ECLI:NL:RBGEL:2014:6651
Strafrecht
21-10-2014
Op 20 oktober 2014 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, bijgestaan door advocaat mr. E. Klijn. De verdachte werd beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen...
ECLI:NL:RBOVE:2018:4572
Strafrecht
29-11-2018
Op 29 november 2018 heeft de Rechtbank Overijssel een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een verdachte, geboren in 1992, die beschuldigd werd van openlijk geweld tegen een trein van de Nederlandse...
ECLI:NL:RBGEL:2014:6649
Strafrecht
21-10-2014
Op 20 oktober 2014 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, bijgestaan door advocaat mr. M.R. Roethof. De verdachte werd beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen...

Tijdslijn

Er is nog door niemand een tijdslijn gegenereerd.
Log in of maak een gratis account om een tijdslijn te kunnen genereren.
Oorsponkelijke uitspraak

Inhoudsindicatie

Het betreft een zaak van openlijk geweld van voetbalsupporters (waaronder de 3 verdachten) tegen NS beveiligingsmedewerkers.

De rechtbank is van oordeel is dat bij de beslissing van het Openbaar Ministerie tot strafrechtelijke vervolging van verdachte geen sprake kan zijn geweest van een redelijke en billijke belangenafweging. Gelet op de omstandigheden in deze zaak acht de rechtbank de beslissing van het openbaar ministerie om de verdachte en de thans gedagvaarde medeverdachten strafrechtelijk te vervolgen, terwijl vervolging van de overige personen uit de supportersgroep en vooral ook strafrechtelijke vervolging van de NS-beveiligingsmedewerkers geheel achterwege is gebleven, willekeurig en in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

De rechtbank zal, nu het openbaar ministerie enerzijds heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een goede strafprocesorde –met name strijd met het verbod van willekeur- en anderzijds gezien het onredelijk lange tijdsverloop in deze zaak de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in haar vervolging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Zittingslocatie Utrecht

parketnummer: 16/441257-11

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 juni 2013

in de strafzaak tegen

[verdachte], geboren op [1994] te [geboorteplaats], wonende [woonplaats], [adres].

Raadsman mr. H.P. Verheyen, advocaat te Utrecht.

1Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 21 mei 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: op 30 september 2010 openlijk geweld heeft gepleegd tegen medewerkers van de NS, te weten [benadeelde 1], [benadeelde 3], [benadeelde 2] en [benadeelde 4].

3De voorvragen 3.1De geldigheid van de dagvaarding De dagvaarding is geldig. 3.2De bevoegdheid van de rechtbank De rechtbank is bevoegd. 3.3De ontvankelijkheid van de officier van justitie In de trein tussen Utrecht en Houten en op het perron van het treinstation in Houten hebben in de late avond van 30 september 2010 geweldshandelingen plaats gevonden na afloop van de wedstrijd FC Utrecht-Liverpool. Hierbij zijn zowel supporters als NS-beveiligingsmedewerkers gewond geraakt. Uit het dossier van de Spoorwegpolitie – gesloten op 30 november 2010 - , waarin vele getuigenverklaringen zijn opgenomen, blijkt van geweldshandelingen door de groep voetbalsupporters richting de NS-beveiligingsmedewerkers. Ook blijkt hieruit echter van een groot aantal en ook ernstige geweldshandelingen door de groep NS-beveiligingsmedewerkers tegen voetbalsupporters. Het openbaar ministerie heeft besloten om uit de groep van supporters alleen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte] te vervolgen. Voornoemde verdachten zijn allen gedagvaard voor de zitting van heden. Op grond van dit proces-verbaal kunnen veel geweldshandelingen van de supporters worden geïndividualiseerd op anderen dan de thans gedagvaarde personen, zonder dat dit tot strafrechtelijke vervolging van die personen heeft geleid. Alleen de drie verdachten die thans terecht staan (onder wie een jongen van destijds 16 jaar oud) zijn –twee jaar en zeven maanden na het gebeuren in Houten- gedagvaard. Uit de groep NS-beveiligingsmedewerkers is niemand gedagvaard. Vier van hen hebben in de onderhavige strafzaken vorderingen tot vergoeding van materiële en immateriële schade ingediend, bedragen variërend tussen € 1.600,-- en € 31.368,95.

Ontvankelijkheid. Eén van de raadslieden van de verdachten heeft een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie op grond van schending van de beginselen van een behoorlijke strafprocesorde bij de vervolgingsbeslissing, te weten het verbod op willekeur. De rechtbank zal dit verweer ambtshalve ook in de andere zaken beoordelen.

De officier van justitie De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 21 mei 2013 verklaard dat tegen geen van de NS-beveiligingsmedewerkers strafvervolging is ingesteld. Vervolging van de desbetreffende NS-beveiligingsmedewerkers werd niet opportuun geacht, nu deze medewerkers ernstig in het nauw werden gedreven. Voor vervolging van andere personen uit de supportersgroep, anders dan de drie verdachten die heden ter zitting zijn gedagvaard, werd te weinig bewijs aanwezig geacht.

Overwegingen. In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek strafrechtelijke vervolging moet plaatsvinden. Deze beslissing leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkheidverklaring van het Openbaar Ministerie op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde, voor zover hier van belang: met het verbod op willekeur. De rechtbank dient te beoordelen of hier sprake is van onverenigbaarheid met een redelijke en billijke belangenafweging. Zij dient de vraag te beantwoorden of hier sprake is van het uitzonderlijke geval, dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen, dat met de vervolging van deze personen enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Aan dit oordeel worden zware motiveringseisen gesteld. De door de verdediging gestelde feiten moeten feitelijk juist zijn en het standpunt van het Openbaar Ministerie moet expliciet meegewogen worden.

De rechtbank is van oordeel dat de beslissing om in deze zaak te gaan vervolgen op zichzelf bepaald verdedigbaar is, maar dat dat niet opgaat voor de keuze die het openbaar ministerie vervolgens heeft gemaakt uit de groep van personen die bij de geweldsincidenten betrokken waren. Uit het dossier volgt dat een aantal niet vervolgde en met naam genoemde personen uit de supportersgroep een wezenlijk aandeel – vergelijkbaar met en/of groter dan het aandeel van de thans gedagvaarde verdachten - in het tegen de NS-beveiligingsmedewerkers gerichte geweld hebben gehad.

Voorts volgt uit het dossier dat de desbetreffende NS-beveiligingsmedewerkers zelf fors geweld hebben gebruikt tegen personen uit de supportersgroep en/of een of meer van de gedagvaarde verdachten zonder dat sprake was van een evidente noodweersituatie. Zo is (mede)verdachte [medeverdachte 2] door een beveiliger in zijn gezicht geslagen en van het perron op de rails geduwd, waar hij bewusteloos bleef liggen. (Mede)verdachte [verdachte] die naar zijn broer toe wilde heeft een knietje in zijn gezicht gekregen van één van de NS-beveiligingsmedewerkers. Bij een ander die weerloos op de grond lag hebben drie of vier NS-beveiligers op hem ingetrapt en zij bleven trappen terwijl hij zijn hoofd met zijn armen bedekte. Een andere supporter kreeg van een Marokkaanse NS-er een klap op zijn oog en een kopstoot, hetgeen hem een voortand kostte. NS-medewerker [benadeelde 2] verklaart bij de politie dat hij zijn collega, die in gevecht geraakt was met voetbalsupporters, ging helpen en dat het toen helemaal uit de hand liep.

De beslissing van het openbaar ministerie de desbetreffende NS-beveiligingsmedewerkers niet te vervolgen bevreemdt de rechtbank te meer nu de officier van justitie ter terechtzitting heeft gevorderd dat de door de betreffende NS-beveiligingsmedewerkers als benadeelde partij ingediende vorderingen tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, gelet op de medeschuld van de NS-beveiligingsmedewerkers, te weten het volgens de officier van justitie door hen gebruikte buitensporige en buitenproportionele geweld tegen de groep supporters, onder wie zich ook de verdachte bevond.

Ook de eis van de officier van justitie ter zitting, te weten een detentiestraf gelijk aan het voorarrest van één dag, maakt voor de rechtbank de beslissing tot vervolging niet duidelijk.

De rechtbank is van oordeel dat gezien het bovenstaande bij de beslissing van het Openbaar Ministerie tot strafrechtelijke vervolging van verdachte geen sprake kan zijn geweest van een redelijke en billijke belangenafweging.

Gelet op voornoemde omstandigheden acht de rechtbank de beslissing van het openbaar ministerie om de verdachte en de thans gedagvaarde medeverdachten strafrechtelijk te vervolgen, terwijl vervolging van de overige personen uit de supportersgroep en vooral ook strafrechtelijke vervolging van de NS-beveiligingsmedewerkers geheel achterwege is gebleven, willekeurig en in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

Daar komt nog bij. dat de gedagvaarde verdachten op 1 oktober 2010 zijn aangehouden en in verzekering gesteld. Het einddossier van de Spoorwegpolitie is op 30 november 2010 gesloten en in december 2010 ontvangen op het parket van de officier van justitie. Nadien heeft er geen aanvullend opsporingsonderzoek meer plaatsgevonden. De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat het openbaar ministerie in maart 2012 heeft besloten vervolging tegen de verdachten in te stellen. Tussen de datum van aanhouding van verdachte en de datum van de eerste zitting, 21 mei 2013, ligt een periode van 31 maanden. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie hiervoor geen andere verklaring kunnen geven dan dat er bij dit dossier sprake was van een wisseling van officier. Gelet op deze onbevredigende uitspraak en gezien het grote tijdsverloop tussen het inzenden van het proces-verbaal door de politie en het nemen van een vervolgingsbeslissing heeft het er naar het oordeel van de rechtbank alle schijn van dat het openbaar ministerie grote moeite heeft gehad met het nemen van een vervolgingsbeslissing in de onderhavige zaak. In ieder geval dient (ook) het tijdsverloop thans in het nadeel van het openbaar ministerie uit te vallen. Verdachte heeft ter zitting aangegeven, dat hij lange tijd gebukt is gegaan over de onzekerheid of hij al dan niet vervolgd zou worden en hij heeft hiervoor zelfs psychologische hulp moeten inroepen.

De rechtbank zal, nu het openbaar ministerie enerzijds heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een goede strafprocesorde –met name strijd met het verbod van willekeur- en anderzijds gezien het onredelijk lange tijdsverloop in deze zaak de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in haar vervolging. 3.4Overige voorvragen Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4De benadeelde partijen De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 31.368,93 en € 6.469,75 voor gemaakte rechtsbijstandkosten.. De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert een schadevergoeding van € 1.600,00. De benadeelde partij [benadeelde 4] vordert een schadevergoeding van € 1.600,00. De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 1.600,00.

Nu de officier van justitie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vervolging van verdachte en aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht evenmin wordt toegepast, zullen voornoemde benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen worden verklaard. De benadeelde partijen kunnen hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

5De beslissing

De rechtbank:

  • verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte;

Benadeelde partijen

  • verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
  • verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
  • verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
  • verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.J. Veldhuijzen en mr. E.A. Messer, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 juni 2013.

BIJLAGE I: De tenlastelegging

Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat

hij op of omstreeks 30 september 2010 te Houten en/of Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in een trein (welke zich bevond op het baanvak Utrecht-Houten), en/of (vervolgens) op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het perron van station Houten, en/of op of aan de openbare weg de Randhoeve, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen (medewerkers van de NS) te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 4], welk geweld bestond uit (in de trein:)

  • het meermalen slaan/stompen op/tegen het hoofd en/of lichaam van [benadeelde 1] en/of

  • het meermalen slaan/stompen op/tegen het hoofd en/of lichaam van De [benadeelde 3] en/of

  • het meermalen slaan/stompen op/tegen het hoofd en/of lichaam van [benadeelde 2] en/of

  • het meermalen slaan/stompen op/tegen het hoofd en/of lichaam van [benadeelde 4], en/of (op het station/perron Houten:)

  • het meermalen slaan/stompen op/tegen de rug en/of het hoofd, althans het lichaam van [benadeelde 1] en/of

  • het meermalen trappen/schoppen op/tegen het lichaam van [benadeelde 1] en/of

  • tegen [benadeelde 1] zeggen: "we gaan je pakken", althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of

  • het duwen op/tegen het lichaam van [benadeelde 1] en/of

  • het meermalen slaan/stompen op/tegen het hoofd en/of lichaam van De [benadeelde 3] (terwijl De [benadeelde 3] op de grond lag) en/of

  • het zitten op het lichaam van De [benadeelde 3], althans het op de grond gedrukt houden van De [benadeelde 3] en/of

  • het trappen/schoppen op/tegen het lichaam van De [benadeelde 3] en/of

  • het vasthouden van De [benadeelde 3] en/of (daarbij) trappen/schoppen op/tegen het hoofd, althans het lichaam van De [benadeelde 3] en/of

  • tegen De [benadeelde 3] zeggen: "ik vermoord je", en/of

  • het duwen op/tegen het lichaam van De [benadeelde 3] en/of

  • het vastpakken en uit de trein duwen/trekken van [benadeelde 4] (waardoor [benadeelde 4] met zijn knie op een ijzeren plaat viel) en/of

  • het meermalen slaan/stompen op het hoofd en/of lichaam van [benadeelde 4] (terwijl [benadeelde 4] op de grond lag) en/of

  • het duwen op/tegen het lichaam van [benadeelde 4] en/of

  • het meermalen slaan/stompen en/of trappen/schoppen op/tegen het hoofd, ribben, buik en/of de rug van [benadeelde 2] (terwijl [benadeelde 2] op de grond lag) en/of

  • het bij de nek pakken van die [benadeelde 2] en/of diens nek dicht knijpen, althans stevig vasthouden en/of

  • het duwen op/tegen het lichaam van [benadeelde 2]; art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht