ECLI:NL:RBGEL:2020:4586 Rechtbank Gelderland , 08-09-2020 / 05-076136-19
Samenvatting
Op 8 september 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1989, die beschuldigd werd van zware mishandeling van het slachtoffer [slachtoffer] op 29 juni 2018 in Tiel. De officier van justitie stelde dat de verdachte [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd had geslagen, wat resulteerde in een val en ernstig letsel, waaronder een schedelbreuk en hersenletsel.
De rechtbank heeft de aangifte van [slachtoffer] en verklaringen van getuigen, waaronder zijn partner en twee andere getuigen, in overweging genomen. De partner van [slachtoffer] verklaarde dat hij na de mishandeling op de grond lag en bloedde, en dat hij naar het ziekenhuis moest voor een operatie. Getuige [getuige 1] zag de verdachte een beweging maken waarna [slachtoffer] viel, en getuige [getuige 2] beschreef een conflict tussen de verdachte en [slachtoffer] voorafgaand aan de mishandeling.
De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte [slachtoffer] had mishandeld, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de mishandeling, ondanks dat hij aanvankelijk een andere naam had genoemd uit angst. De verklaringen van getuigen werden als betrouwbaar beschouwd en ondersteunden de conclusie dat de verdachte de dader was.
Wat betreft de strafbaarheid van de verdachte, oordeelde de rechtbank dat hij strafbaar was, aangezien er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer, en de onverschillige houding van de verdachte na de mishandeling. De verdachte had geen verantwoordelijkheid genomen en had eerder al meerdere keren voor geweldsdelicten gestaan.
De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie maanden geëist, maar de rechtbank vond dit onvoldoende. Gezien de ernst van de mishandeling en de gevolgen voor [slachtoffer], legde de rechtbank een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast diende [slachtoffer] een vordering in voor schadevergoeding van € 46.534,30, die door de rechtbank volledig werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade en legde hem de verplichting op dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zware mishandeling en dat hij verantwoordelijk was voor de ernstige gevolgen daarvan voor [slachtoffer].
Soortgelijke uitspraken
Tijdslijn
Inhoudsindicatie
De rechtbank Gelderland legt een gevangenisstraf van zes maanden op voor een mishandeling, die zwaar lichamelijk letsel tot gevolg had.
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05-076136-19 Datum uitspraak: 8 september 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ( [land] ), wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
raadsman: mr. J. Velthoven, advocaat te Tiel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 april 2020 en 25 augustus 2020.
1 De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 juni 2018 te Tiel [slachtoffer] heeft mishandeld door deze met kracht (met een vuist) tegen/op diens hoofd te slaan, waardoor deze [slachtoffer] hard met zijn hoofd op de grond viel, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en/of zwaar hersenletsel ten gevolge heeft gehad.
2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Daartoe is aangevoerd dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat voor de stelling dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van het slachtoffer.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte op 29 juni 2018 in Tiel de heer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft mishandeld, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Mevrouw [naam 1] heeft op 2 juli 2018 namens [slachtoffer] , haar partner, aangifte gedaan van mishandeling, omdat [slachtoffer] op dat moment kunstmatig in slaap werd gehouden en niet in staat was tot het doen van aangifte. Zij heeft onder meer verklaard:
Getuige [getuige 1] heeft het volgende verklaard:
Een verbalisant heeft de beelden van beveiligingscamera’s van 29 juni 2018 bij de Albert Heijn te Tiel bekeken en hierover proces-verbaal opgemaakt. Hij relateert het volgende:
In de letselrapportage wordt op 10 juli 2018 het volgende letsel geconstateerd bij [slachtoffer] :
- een fractuur links occipitaal doorlopend tot de schedelbasis en door het sphenoïd rechts;
- een forse subdurale bloeding rechts (…). Forse massawerking met midlineshift naar links. Links frontaal een klein schilletje subduraal bloed;
- verspreid subarachnoïdaal bloed en contusiehaarden (in de hersenen zelf);
- excoriatie occipitaal links (huidafwijking/verwonding van m.n. de hoofdhuid op de plaats waar het hoofd de grond heeft geraakt; en
- een oud hematoom op de linker onderkaak, dat zeer goed past bij een kaakslag.
De rechtbank overweegt dat getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij een gekke beweging zag, die zij zelf duidde als een klap of duw. Zij heeft hierna een man, meteen stijl achterover met zijn hoofd op de grond zien vallen. Volgens een verbalisant is ook op de camerabeelden zichtbaar dat het slachtoffer valt nadat een van de betrokken personen een beweging maakt. De inhoud van deze bewijsmiddelen wordt ondersteund door de letselrapportage, waarin geconstateerd wordt dat [slachtoffer] een hematoom op zijn linker onderkaak heeft. Een degelijk hematoom past volgens de opsteller van deze verklaring zeer goed bij een kaakslag.
Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat [slachtoffer] op 29 juli 2018 in Tiel slachtoffer is geworden van mishandeling met een kaakslag, waardoor hij met zijn hoofd op de grond is gevallen. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer] onder meer een schedelbreuk en zwaar hersenletsel opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel moet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel gezien de aard van het letsel, de aard en de noodzaak van het medisch ingrijpen dat heeft plaatsgevonden en het feit dat het zelfs na twee jaar nog steeds ontbreekt aan (uitzicht op) volledig herstel.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of bewezen kan worden dat verdachte de persoon is die zich schuldig heeft gemaakt aan deze mishandeling van [slachtoffer] met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De rechtbank overweegt als volgt.
Getuige [getuige 2] heeft zich op 3 juli 2018 bij de politie gemeld, omdat hij meende onterecht als mededader van de mishandeling te worden gezien. Hij heeft toen onder meer het volgende verklaard:
Op 7 december 2018 is getuige [getuige 2] nogmaals door de politie gehoord. Dit verhoor is telefonisch afgenomen en vervolgens letterlijk uitgewerkt door een verbalisant. In het proces-verbaal worden de verbalisanten aangeduid als ‘V’ en de getuige [getuige 2] als ‘G’. Het proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
(…)
(…)
(…)
G: Ja dat zo kunnen ja volgens mij wel ja.’
De rechtbank overweegt dat getuige [getuige 2] gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd over wat er is gebeurd in en buiten de vestiging van Albert Heijn in Tiel op 29 juni 2018. Deze verklaringen vinden ook steun in het geconstateerde letsel bij [slachtoffer] (aan de linker onderkaak) en de waarnemingen van een verbalisant op de camerabeelden van binnen en buiten de vestiging van Albert Heijn. De politie heeft tevens onderzoek gedaan naar de betaaltransactie van de personen die volgens de camerabeelden betrokken zouden zijn bij de mishandeling. Uit dit onderzoek is gebleken dat bij deze transactie een fles Coca Cola van 1,5 liter is afgerekend. Dit komt overeen met de verklaring van de getuige dat hij en zijn metgezel een grote fles cola kochten. De verklaring van de getuige ten aanzien van de fysieke bewegingen van hem en zijn metgezel door de winkel en op het parkeerterrein vindt steun in het proces-verbaal ten aanzien van de camerabeelden. Hierop is bijvoorbeeld zichtbaar dat één van de twee bij de mishandeling betrokken personen enige tijd op een bankje zit, zoals ook door de getuige is verklaard. De rechtbank acht de verklaringen dan ook betrouwbaar en zal deze tot uitgangspunt nemen in haar beoordeling van de vraag of verdachte de persoon die verantwoordelijk is voor de mishandeling van [slachtoffer] .
De rechtbank constateert dat [getuige 2] in het eerste verhoor de persoon die het slachtoffer heeft geslagen, heeft aangeduid als ‘ [naam 3] ’, terwijl de verdachte in deze zaak een andere naam draagt. De rechtbank is echter van oordeel dat uit het tweede verhoor voldoende is komen vast te staan dat de verklaring van de getuige steeds – en dus ook in het eerste verhoor – ziet op verdachte [verdachte] en dat hij uit angst voor verdachte aanvankelijk een andere naam heeft genoemd. De rechtbank voelt zich hierin gesterkt door het gegeven dat ook de meer impliciete verwijzingen van de getuige naar de verdachte overeenkomen met andere stukken in het dossier. Zo verklaart de getuige dat hij gedurende tien jaar een relatie had met de zus van de persoon die zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling. Uit onderzoek door de politie blijkt dat getuige [getuige 2] getrouwd is geweest met [naam 4] , de zus van verdachte. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte [verdachte] de persoon is die [slachtoffer] heeft mishandeld.
De slotsom is dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich op 29 juni 2018 te Tiel schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer] door hem tegen het hoofd te slaan, waardoor zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] is ontstaan.
3 Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4 De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
5 De strafbaarheid van het feit
Het feit is strafbaar.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
7 Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook is rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer] . Hij heeft op de parkeerplaats van de Albert Heijn in Tiel [slachtoffer] tegen het hoofd geslagen. Door de klap is [slachtoffer] achterover gevallen en is hij met zijn hoofd op de straat terecht gekomen. Daardoor heeft [slachtoffer] een schedelbreuk en ernstig hersenletsel opgelopen. [slachtoffer] moest worden geopereerd en is vervolgens zestien dagen in een kunstmatige slaap gehouden. [slachtoffer] heeft daarna nog geruime tijd in het ziekenhuis en in een revalidatiecentrum moeten doorbrengen. Ook nu nog – ruim twee jaar na de mishandeling – ondervindt [slachtoffer] nog dagelijks de ernstige en blijvende gevolgen van het bij de mishandeling opgelopen letsel. Zo is [slachtoffer] niet meer in staat om zijn vroegere werk bij de bagageafhandeling op Schiphol uit te voeren.
De rechtbank houdt er bij het bepalen van de straf rekening mee dat verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van het zwaar lichamelijk letsel. Er is immers niet gebleken dat verdachte heeft gewild dat het slachtoffer na de klap zo ongelukkig ten val zou komen. Dit neemt echter niet weg dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer en dat zonder dit geweld het letsel niet ontstaan zou zijn. Dat neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Maar wat de rechtbank verdachte vooral kwalijk neemt is dat hij voor de mishandeling geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen. Verdachte heeft zich na de mishandeling totaal onverschillig jegens het slachtoffer getoond. Zo is verdachte na de mishandeling direct weggerend, zonder zich ook maar een seconde te bekommeren om het slachtoffer [slachtoffer] . Ook in de periode na het incident – toen duidelijk moet zijn geweest hoe ernstig en ingrijpend de (niet gewilde) gevolgen van zijn daad waren – en bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft verdachte geen inspanning gedaan om zijn gedrag toe te lichten of vragen te beantwoorden. Daarmee heeft hij geen blijk gegeven van enige empathie met zijn slachtoffer. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank deze onverschillige houding zwaar laten wegen in het nadeel van verdachte.
Ook heeft de rechtbank in hoge mate als strafverzwarend laten meewegen dat verdachte in de afgelopen jaren al meerdere keren is veroordeeld voor ernstige geweldsdelicten. Kennelijk heeft verdachte uit de eerder aan hem opgelegde straffen geen lering getrokken en hebben eerdere veroordelingen hem er niet van weerhouden om opnieuw gewelddadig te handelen. Ten slotte weegt de rechtbank mee dat het door verdachte gepleegde geweldsdelict plaatsvond in de openbare ruimte. Hij heeft daarmee ook omstanders en andere aanwezigen op het parkeerterrein geconfronteerd met zijn schokkende gedrag en de gevolgen daarvan.
De onverschillige en onverantwoordelijke houding van verdachte in combinatie met zijn strafblad schetst een beeld van een persoon die een lage drempel kent voor het gebruik van geweld. Dat is echt onacceptabel en vooral zorgelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit, de gevolgen daarvan voor het slachtoffer en de houding van verdachte. Daarom zal de rechtbank een hogere straf opleggen dan geëist. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden en zal deze aan verdachte opleggen met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 46.534,30.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag volledig kan worden toegewezen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat zij onvoldoende tijd heeft gehad om de complexe vordering te beoordelen en hierover – indien gewenst – vragen te stellen. Om die reden zou de benadeelde partij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen tot het gevorderde bedrag schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd, zodat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
De rechtbank zal het verweer van de raadsman ten aanzien van de ontoereikende voorbereidingstijd verwerpen. De vordering is op 20 augustus 2020 door de raadsvrouw van de benadeelde partij verstrekt aan alle procesdeelnemers. Dit betekent dat de verdachte en zijn raadsman enige dagen de tijd hebben gehad om de vordering te bestuderen en eventuele vragen te formuleren. De rechtbank overweegt verder dat de vordering duidelijk is opgebouwd en is voorzien van een overzichtelijk aantal bijlagen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte en zijn raadsman daarmee over voldoende voorbereidingstijd hebben kunnen beschikken, zodat het verweer faalt.
De wettelijke rente is door de raadsvrouw van de benadeelde partij al meegenomen bij het bepalen van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal de wettelijke rente dan ook toewijzen vanaf het moment van indiening van de vordering.
De rechtbank ziet tevens redenen voor het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht.
8 De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte ter zake van het bewezenverklaarde tot een **gevangenisstraf voor de duur van
beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
De rechtbank:
veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de
legt aan veroordeelde de **verplichting op
bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. H.C. Leemreize en mr. A. Erades, rechters, in tegenwoordigheid van A.W. Elbersen en mr. O.J. Ingwersen, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 september 2020.
mr. Ingwersen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.