ECLI:NL:RBGEL:2019:1484 Rechtbank Gelderland , 05-04-2019 / 05/264207-18 en 05/002661-17 (TUL)
Samenvatting
Op 5 april 2019 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem een vonnis uitgesproken tegen een verdachte, geboren in 1994, die werd aangeklaagd voor bedreiging en belaging. De zaak betrof twee slachtoffers: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten. Ten eerste werd de verdachte verweten dat hij tussen 7 oktober en 26 november 2018 [slachtoffer 1] had bedreigd met geweld, onder andere via dreigende voicemails en berichten op Facebook. In deze communicatie uitte hij expliciete bedreigingen die de indruk wekten dat hij van plan was om [slachtoffer 1] ernstig te schaden. Ten tweede werd de verdachte beschuldigd van belaging van [slachtoffer 2] tussen 18 oktober en 7 december 2018, waarbij hij herhaaldelijk berichten naar haar en haar partner [slachtoffer 3] stuurde met de bedoeling haar onder druk te zetten en angst aan te jagen.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De bewijsvoering was voornamelijk gebaseerd op de aangiften van de slachtoffers en de verklaring van de verdachte zelf, die tijdens de zitting zijn betrokkenheid erkende. De rechtbank concludeerde dat de bedreigingen en het stalken een aanzienlijke impact hadden op de slachtoffers, die zich hierdoor angstig en beperkt voelden in hun vrijheid.
Wat betreft de strafbaarheid van de verdachte, werd vastgesteld dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht maanden geëist, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
De verdediging pleitte voor een mildere straf, verwijzend naar de 77 dagen die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank besloot uiteindelijk tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 102 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De verdachte werd verplicht zich te melden bij de reclassering en zich te laten opnemen in een instelling voor beschermd wonen. Ook werd een contactverbod opgelegd met de slachtoffers, zolang de reclassering dat nodig achtte.
Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van €750,- schadevergoeding aan [slachtoffer 1], vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank wees de vordering van de benadeelde partij toe, omdat het bewezenverklaarde feit rechtstreeks nadeel had veroorzaakt.
Tot slot werd de eerder voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie omgezet in een taakstraf van 28 uren, in plaats van de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.
De rechtbank benadrukte het belang van begeleiding en ondersteuning voor de verdachte, gezien zijn licht verstandelijke beperking en de risico's op herhaling van dergelijk gedrag.
Soortgelijke uitspraken
Tijdslijn
Inhoudsindicatie
gevangenisstraf 180 dagen waarvan 102 dagen voorwaardelijk met prft 2 jrn ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en ter zake van belaging
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/264207-18 en 05/002661-17 (TUL) Datum uitspraak: 5 april 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. S. Striekwold, advocaat te Doetinchem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2019.
1 De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op (een) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 07 oktober 2018 t/m 26 november 2018 te Arnhem, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
-
door die [slachtoffer 1] via voicemail dreigend de woorden toe te voegen: "...Ik hoop dat je mijn dreigings-sms-je hebt gelezen"... Morgen kom ik de kleine ophalen en dan ben je aan de beurt... Als ik jou niet kan krijgen krijgt niemand jou meer onthoud dat goed. Niemand zal jou meer krijgen, niemand...Ik hoop dat je bent voorbereid" en/of "...voor de rest weet ik niet of je dit gaat overleven..." en/of "...Morgen ben jij aan de beurt. Ik zie wel wat de af eh wat er gaat gebeuren met jou. Misschien dat ik het laat opknappen of ik doe het zelf. En dit is een dreigement als je dat denkt inderdaad. als we op deze toer gaan gaan we op mijn toer. Dan zit ik maar vast... ", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
-
door die [slachtoffer 1] via Facebook berichten te sturen met de tekst(en) "En dan stap ik uit me leven, eerst ik, dan [naam 1] , dan ik, goodbye, had ik eerder moeten doen, we zien elkaar boven weer, jij en ik.... 1, 2, 3 zijn woorden wat ik ga doen, geen woorden maar daden, 1. Jij, 2. [naam 1] , 3. Ik....", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking
hij op (een) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 oktober 2018 t/m 07 december 2018 te Wageningen, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] , door via Facebook die [slachtoffer 2] en/of haar partner [slachtoffer 3] vele berichten te sturen om zodoende met die [slachtoffer 2] in contact te komen met het oogmerk die [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 20 tot en met 22;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 59 en 60;
- de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 maart 2019.
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 70 tot en met 72;
- de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 maart 2019.
3 Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
hij
-
door die [slachtoffer 1] via voicemail dreigend de woorden toe te voegen: "...Ik hoop dat je mijn dreigings-sms-je hebt gelezen"... Morgen kom ik de kleine ophalen en dan ben je aan de beurt... Als ik jou niet kan krijgen krijgt niemand jou meer onthoud dat goed. Niemand zal jou meer krijgen, niemand...Ik hoop dat je bent voorbereid" en
/of "...voor de rest weet ik niet of je dit gaat overleven..." en/of "...Morgen ben jij aan de beurt. Ik zie wel wat de af eh wat er gaat gebeuren met jou. Misschien dat ik het laat opknappen of ik doe het zelf. En dit is een dreigement als je dat denkt inderdaad. als we op deze toer gaan gaan we op mijn toer. Dan zit ik maar vast... ", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of -
door die [slachtoffer 1] via Facebook berichten te sturen met de tekst
( en) "En dan stap ik uit me leven, eerst ik, dan [naam 1] , dan ik, goodbye, had ik eerder moeten doen, we zien elkaar boven weer, jij en ik.... 1, 2, 3 zijn woorden wat ik ga doen, geen woorden maar daden, 1. Jij, 2. [naam 1] , 3. Ik....", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking
hij
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4 De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
5 De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
7 Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte, gelet op de aard en ernst van de feiten, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan de periode in voorlopige hechtenis doorgebracht onvoorwaardelijk en het resterende deel voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, waarbij deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Hij vordert daarnaast dat bij de bijzondere voorwaarden ook wordt opgenomen dat aan verdachte een contactverbod met [naam 1] , de dochter van verdachte, wordt opgelegd zolang de reclassering dat nodig acht.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte gedurende 77 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dat is voor hem een zware periode geweest. Hij is voldoende gestraft voor de feiten en om die reden zou hem geen extra (voorwaardelijke) gevangenisstraf moeten worden opgelegd. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw de rechtbank de voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals geëist door de officier van justitie, te matigen. De verdediging verzet zich tegen het opleggen van een contactverbod met [naam 1] . Of er omgang kan zijn tussen verdachte en [naam 1] dient door de bij [naam 1] betrokken hulpverlening te worden bepaald. Verdachte zal niet op korte termijn verzoeken om vaststelling van een omgangsregeling. Ten slotte stelt de verdediging zich op het standpunt dat het locatieverbod in geografische zin beperkt moet worden opgelegd, omdat een deel van het leven van verdachte in Arnhem plaatsvindt.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 15 maart 2019;
- de voorlichtingsrapportages van Reclassering Nederland, gedateerd 25 februari 2019 en 21 maart 2019 en
- een rapport van psychologisch onderzoek “Pro Justitia” van 18 maart 2019, opgemaakt door drs. [naam 2] , klinisch psycholoog, en drs. [naam 3] , GZ-psycholoog en rapporteur i.o.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en belaging. Deze feiten hebben grote impact op de slachtoffers zoals ook blijkt uit hun verklaringen ter terechtzitting. Ondanks dat aan verdachte (door de rechter) een contactverbod is opgelegd en verdachte herhaaldelijk is aangesproken op zijn gedrag, door zijn ex-partners en betrokken hulpverleners, is hij doorgegaan met het zoeken van contact. Hij heeft beide slachtoffers bang gemaakt en zij voelden zich onder meer beperkt in hun mogelijkheid om te gaan en te staan waar zij wilden. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft kennis genomen van voornoemd rapport van psychologisch onderzoek. Uit dat rapport blijkt onder meer dat verdachte vanwege zijn licht verstandelijke beperking moeite heeft om de gevolgen van zijn gedrag te overzien. Vooral in de relationele sfeer, maar ook in het dagelijks leven, kan hij moeilijk met zijn emoties omgaan. Onder spanning vertoont hij impulsief gedrag waarbij hij zelfcontrole verliest. Verdachte wordt verbaal dreigend richting anderen, doet suïcidale uitspraken en overschrijdt grenzen. Hij laat zich onvoldoende remmen door eventuele negatieve gevolgen voor zichzelf of voor anderen. Achteraf is hij wel in staat om het ontoelaatbare van zijn handelen in te zien en toont hij in beperkte mate empathie. De (coping)vaardigheden schieten ernstig tekort, maar verdachte vraagt geen hulp aan anderen. Er is sprake van een hoog risico op herhaling als hij zich nu zelfstandig in de maatschappij zou moeten redden. Verdachte uit oprechte motivatie om herhaling te voorkomen en zegt nu ook behandeling en begeleiding te willen accepteren. Om het risico op herhaling te voorkomen is verdachte afhankelijk van externe structuur en ondersteuning. Hoewel hij veel goede voornemens uit, moet hij niet in staat geacht worden zelf zijn gedrag bij te kunnen sturen. De deskundigen achten een plaatsing in een RIBW, met voldoende deskundigheid op het gebied van verstandelijk beperkten, voor verdachte aangewezen. Zij adviseren een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een RIBW-plaatsing en deelname aan ambulante behandeling als belangrijkste voorwaarden. Daarnaast verdient het aanbeveling contactverboden op te leggen voor beide slachtoffers.
Uit de rapportages van de reclassering blijkt onder meer het volgende. Verdachte woont met zijn zusje en moeder in Oosterbeek. Zijn ouders zijn al langere tijd gescheiden en sinds kort heeft verdachte weer contact met zijn vader. Van een uitgebreid sociaal netwerk is geen sprake. Verdachte heeft enkel omgang met familieleden. Vanwege het feit dat zijn vader uit zijn leven verdween, ontwikkelde hij verlatingsangst, hetgeen mogelijk ook zijn doorwerking heeft gehad in zijn relaties. Hij laat weten in beide relaties nooit over gevoelens te hebben kunnen praten. Verdachte benoemde zijn dochter wekelijks een half uur per week te mogen zien, onder begeleiding van een hulpverlener. Dit kon hij naar eigen zeggen niet accepteren en hij hoopt dan ook dat dit in de toekomst uitgebreid kan worden. Verdere hulpverlening is momenteel niet meer in beeld. Over het reclasseringstoezicht wat betrokkene eerder had, laat hij weten geen goede band met de reclassering te hebben gehad. Hij zegt zich niet begrepen te hebben gevoeld en ontving niet de hulp die hij nodig had. In de toekomst zou hij echter wel graag weer hulp willen ontvangen en zegt hij bereid te zijn hieraan mee te werken. Tijdens eerdere contact met de toezichthouder destijds van de William Schrikker Groep begreep de reclassering dat de gesprekken tussen hen en verdachte moeizaam verliepen. De opgelegde behandeling destijds kwam niet van de grond en verdachte zou de afspraken bij Kairos hebben afgezegd. Men maakte zich destijds al zorgen over de gemoedstoestand van verdachte, tevens om het feit dat hij de verantwoordelijkheid veelal buiten zichzelf zou leggen en zij verdachte nooit gesproken hebben zonder aanwezigheid van zijn moeder. Een eerdere EMDR heeft verdachte wel positief weten af te ronden. Verdachte vertelde eerder vanuit een WLZ indicatie een Wajong-uitkering te hebben gehad. Hij is gediagnosticeerd met PDD-NOS en een licht verstandelijke beperking (IQ van 60). Hij staat onder bewind. Om verdachte voldoende ondersteuning te kunnen bieden acht de reclassering een plaatsing in een RIBW geïndiceerd. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Alle omstandigheden bezien, acht de rechtbank het van belang dat verdachte intensief begeleid wordt, waarbij niet past dat hij nu terug zou moeten naar de gevangenis. De rechtbank ziet verder aanleiding om de hulp die verdachte op dit moment in het kader van de schorsingsvoorwaarden wordt geboden te waarborgen met bijzondere voorwaarden bij een op te leggen deels voorwaardelijke gevangenisstraf en deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Hierbij merkt de rechtbank op dat contactverbod met [naam 1] , de dochter van verdachte, zoals door de officier van justitie gevorderd, in de weg staat aan het belang van [naam 1] om haar vader te leren kennen en een eigen beeld van haar vader te krijgen. Het is aan de bij [naam 1] betrokken hulpverlening om te bepalen of en op welke wijze er contact kan plaatsvinden tussen [naam 1] en verdachte dat in het belang van [naam 1] is. In het licht van het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 102 dagen voorwaardelijk, met de hierna te noemen bijzondere voorwaarden met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. De rechtbank zal de tijd van 78 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht in aftrek brengen op het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf, zodat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 750,-.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd. Hij heeft daarom verzocht om de vordering toe te wijzen te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De rechtbank is van oordeel dat aan benadeelde partij [slachtoffer 1] door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die vermeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De rechtbank zal een bedrag van € 750,- aan de benadeelde partij toewijzen, omdat zij dat bedrag, gelet op de ernst en de duur van het feit, redelijk en billijk acht. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 7 oktober 2018. De rechtbank wijst het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaategel toe.
7b. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling vordert de officier van justitie de tenuitvoerlegging van 14 dagen jeugddetentie die door de politierechter te Gelderland, locatie Arnhem op 31 maart 2017 voorwaardelijk is opgelegd.
Nu is bewezen dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, dient de bij vonnis de politierechter te Gelderland, locatie Arnhem van 31 maart 2017 (parketnummer 05/002661-17) voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie ten uitvoer gelegd te worden. Echter op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken zal de rechtbank in plaats daarvan een taakstraf gelasten, gedurende het hierna te vermelden aantal uren.
8 De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf van 180 (honderdtachtig) dagen;
bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 102 (honderdtwee) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
-zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal laten opnemen in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering en zich zal houden aan de huisregels en het dagprogramma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
-zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de forensische polikliniek Kairos of een soortgelijke zorgverlener door de reclassering te bepalen op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
-gedurende de proeftijd zich niet zal bevinden in Wageningen en in de wijken Heijenoord en Kronenburg in Arnhem, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter (controle van) nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
- gedurende de proeftijd op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met betrokkene en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft betrokkene op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 14 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft betrokkene een aaneengesloten blok van 8 uur per dag vrij te besteden. Het huidige verblijfadres is [adres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Betrokkene zal op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zijn op het verblijfadres. Betrokkene werkt mee aan een elektronische controle op dit locatiegebod;
-geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
-stelt als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
-stelt als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
heft op het geschorste bevel tot
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van **schadevergoeding aan de
legt aan veroordeelde de verplichting op
bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
gelast - in plaats van de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Gelderland locatie Arnhem van 31 maart 2017:
- een taakstraf gedurende
28 uren , met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van14 dagen.