ECLI:NL:RBDHA:2019:11872 Rechtbank Den Haag , 05-11-2019 / AWB 19/4321 en AWB 19/4322
Samenvatting
Op 5 november 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken tussen eiser, een 68-jarige man van Surinaamse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 14 juni 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden, welke op 2 oktober 2018 werd afgewezen. Het bezwaar hiertegen werd op 3 juni 2019 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van een beroepschrift door eiser.
Eiser betoogde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals zijn langdurige verblijf in Nederland, zijn hechte familiebanden met nog levende familieleden in Nederland, en zijn gebrek aan middelen en sociale ondersteuning in Suriname. Hij voerde aan dat zijn terugkeer naar Suriname aanzienlijke moeilijkheden met zich mee zou brengen, vooral gezien zijn leeftijd en medische klachten.
De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet kon slagen, omdat hij geen onderbouwing had gegeven voor zijn gestelde familieleven met zijn broers en zusters, vooral na het overlijden van zijn moeder. Echter, de rechtbank erkende dat eiser's langdurige verblijf in Nederland een beschermenswaardig privéleven vormde. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat er geen 'certain degree of hardship' zou zijn voor eiser bij terugkeer naar Suriname, en dat de belangenafweging niet correct was uitgevoerd.
Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de omstandigheden van eiser. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de rechtbank al op het beroep had beslist. De staatssecretaris werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.536,-.
Soortgelijke uitspraken
Tijdslijn
Inhoudsindicatie
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft niet goed beoordeeld of een 68-jarige man met weinig sociale vaardigheden kan terugkeren naar Suriname.
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers:AWB 19/4321 (beroep) AWB 19/4322 (voorlopige voorziening)
V-nummer: 139.398.0427
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 5 november 2019 in de zaken tussen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. Saglik).
Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 14 juni 2018 tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 juni 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 3 juni 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [maatschappelijk werker] , maatschappelijk werker. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1.1 Eiser is geboren in Suriname en in 1980 Nederland ingereisd. In 1993 is eiser ongewenst verklaard, in 1994 is hij teruggekeerd naar Suriname. In 2014 is eiser Nederland weer ingereisd waarna zijn ongewenstverklaring is opgeheven.
1.2 Op 14 juni 2018 heeft eiser de hier aan de orde zijnde aanvraag ingediend. Hij beoogt verblijf in Nederland op basis van overige humanitaire gronden.
2. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen en de afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd. Volgens verweerder heeft eiser geen machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en kan hij geen vrijstelling van het mvv-vereiste krijgen op grond van artikel 8 van het EVRM
3. Eiser voert aan dat ten onrechte een zorgvuldige afweging van de in het geding zijnde belangen achterwege is gebleven. Zo is eiser van mening dat verweerder onvoldoende heeft meegewogen dat al zijn nog levende familieleden in Nederland wonen. Zijn familieleven met zijn broers en zusters is zeer hecht en sterk. Voorts stelt eiser dat verweerder geen aandacht heeft besteed aan de omstandigheid dat eiser in totaal al negentien jaar lang in Nederland woont en hier is opgenomen in de kring van zijn familieleden en van de Evangelische broedergemeente. Ook heeft verweerder volgens eiser onvoldoende meegewogen dat hij in Suriname niets heeft. Hij heeft daar geen familie, geen huisvesting en geen middelen van bestaan. Ook bestaat er in Suriname geen sociaal-economische wetgeving die hem hulp kan bieden. Tot slot stelt eiser dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat een terugkeer geen ‘certain degree of hardship’ met zich mee zal brengen. Eiser wijst in dat kader op zijn hoge leeftijd, de daarmee gepaard gaande medische klachten en het feit dat hij sociaal niet zelfredzaam is.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Voor zover eiser een beroep doet op artikel 8 van het EVRM, in het kader van familie- en gezinsleven, kan dit beroep niet slagen. Eisers moeder is op 5 september 2019 overleden. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser het gestelde familieleven met zijn broers en zusters op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
5.1 Uitgaande van beschermenswaardig privéleven, gelet op eisers langdurige verblijf in Nederland, moet er vervolgens een belangenafweging gemaakt worden, hetgeen verweerder ook heeft gedaan. De rechtbank zal nagaan of verweerder dit op de juiste wijze heeft gedaan en of alle relevante feiten en omstandigheden daarbij zijn betrokken. Verweerder komt tot de conclusie dat de situatie waarin eiser zich bevindt grotendeels is te wijten aan zijn eigen keuzes in het verleden. Verondersteld wordt dat eiser bekend is met de Surinaamse cultuur en dat er geen onoverkomelijke obstakels zijn voor hem om zich weer in dat land te vestigen.
5.2 De rechtbank overweegt dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat verweerder zich er rekenschap van heeft gegeven dat eiser op leeftijd is (68) en, zoals ter zitting ook is gebleken, weinig sociale vaardigheden heeft, wat deels samenhangt met het stotteren. Verweerder heeft daarom onvoldoende gemotiveerd dat er voor eiser geen ‘certain degree of hardship’ zal zijn om terug te keren naar Suriname, dan wel zich daar te vestigen, zoals bedoeld in het arrest Jeunesse tegen Nederland
6. Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder door het recente overlijden van de moeder van eiser ook voor het eerst aandacht zal moeten besteden aan de wens van eiser om het graf van zijn moeder op de Oosterbegraafplaats in Amsterdam te kunnen bezoeken. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
8. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 19/4321,
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit;
-
draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 19/4322,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in alle zaken,
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 348,- aan eiser te vergoeden;
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1536,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.S. Kempers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.