ECLI:NL:RBDHA:2018:8476 Rechtbank Den Haag , 17-07-2018 / 09/827740-17
Samenvatting
De rechtbank Den Haag heeft op 17 juli 2018 vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar, waarvan 2 jaar voorwaardelijk, wegens poging tot doodslag op zijn 2-jarige dochter. De verdachte had zijn dochter op 25 december 2017 met een stanleymes in haar hals gesneden, waardoor zij ernstig letsel opliep. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het dodelijke gevolg had aanvaard.
De rechtbank overwoog dat de verdachte onder invloed van fors alcoholgebruik had gehandeld en dat zijn persoonlijkheidsproblematiek, waaronder een gebrekkige ontwikkeling van het gevoelsleven, een rol had gespeeld bij het delict. De rechtbank rekende het de verdachte aan dat hij zijn emoties vanwege een ruzie met zijn ex-vriendin had afgereageerd op zijn dochter.
De rechtbank legde de verdachte ook een schadevergoedingsmaatregel op van € 9.159,- ten behoeve van zijn dochter en een schadevergoedingsmaatregel van € 3.000,- ten behoeve van zijn 11-jarige zoon, die getuige was van het delict en daarvan last had van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De rechtbank bepaalde dat de schadevergoedingen zouden worden gestort op spaarrekeningen met een BEM-clausule, ter bescherming van de belangen van de minderjarigen.
De rechtbank verklaarde het stanleymes verbeurd en gelastte de teruggave van enkele kledingstukken aan de verdachte en zijn dochter.
Soortgelijke uitspraken
Tijdslijn
Inhoudsindicatie
Gevangenisstraf en behandeling wegens snijden hals dochtertje
Een 36-jarige man uit Den Haag is veroordeeld omdat hij op eerste kerstdag 2017 met een stanleymes in de hals van zijn twee jaar oude dochtertje heeft gesneden. De man was op bezoek bij zijn ex-vrouw en dochtertje en kreeg ruzie met zijn ex. De man was flink onder invloed van alcohol.
Niet is gebleken dat de man doelbewust heeft geprobeerd zijn dochtertje te doden. Toch vindt de rechtbank poging tot doodslag bewezen. De man heeft met zijn handelen op zijn minst het risico genomen dat hij zijn dochtertje dodelijk zou verwonden.
De officier van justitie heeft naast een gevangenisstraf een tbs-maatregel geëist. De deskundigen die verdachte hebben onderzocht zijn van mening dat een behandeling in het kader van een voorwaardelijke straf voldoende is om herhaling te voorkomen. De rechtbank heeft hun adviezen gevolgd en de man veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf, waarvan twee jaren voorwaardelijk. Aan die voorwaardelijke straf heeft de rechtbank een extra lange proeftijd van 5 jaren gekoppeld. Na zijn gevangenisstraf moet de man in die proeftijd eerst een jaar lang in een kliniek worden behandeld en zich daarna aan strenge voorwaarden houden.
Uitspraak
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827740-17
Datum uitspraak: 17 juli 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[adres 2]
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 9 april 2018 en 3 juli 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. M. van Stratum naar voren is gebracht.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 december 2017 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een stanleymes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans éénmaal heeft gestoken en/of gesneden in de hals van [slachtoffer] (zijnde zijn dochter), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 december 2017 te ’s-Gravenhage aan [slachtoffer] (zijnde zijn dochter) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snede in haar hals (met een blijvend litteken tot gevolg), heeft toegebracht door een of meerdere malen met een stanleymes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in de hals van voornoemde [slachtoffer] te snijden en/of steken.
3 Bewijsoverwegingen
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig haar ter terechtzitting overgelegde requisitoir gevorderd, dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig de inhoud van zijn ter terechtzitting overgelegde pleitnota betoogd, primair dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken en subsidiair dat de gedraging van verdachte ten hoogste kan worden gekwalificeerd als zware mishandeling.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
3.3.1 Het bewijs
[moeder] heeft aangifte gedaan tegen verdachte van poging tot doodslag op hun dochter [slachtoffer] gepleegd op 25 december 2017 omstreeks 17.57 uur. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte op 25 december 2017 kerst kwam vieren met de familie in haar woning aan de [adres 3] in Den Haag. Haar [zoon]) was ook in de woning aanwezig. Aangeefster was in de keuken toen zij op een gegeven moment [slachtoffer] de slaapkamer uit hoorde komen. Op het moment dat [slachtoffer] opkeek, zag aangeefster dat [slachtoffer] bloed in haar keel had en dat zij gewond was. Ook hoorde zij [slachtoffer] zeggen: “Papa heeft mij gezaagd”.
[zoon] heeft verklaard dat hij op Kerstavond samen met [slachtoffer] en zijn neefje in zijn kamer was toen verdachte de kamer binnen kwam. [slachtoffer] stond met haar rug naar verdachte toe. Verdachte had een mes in zijn handen, dat geel en zwart van kleur was. [zoon] heeft later gehoord dat het een stanleymes is. Verdachte legde zijn hand over de mond van [slachtoffer], deed zijn ogen dicht en sneed vervolgens met het stanleymes in de keel van [slachtoffer]. [zoon] zag ook bloed bij [slachtoffer].
Met betrekking tot het letsel van [slachtoffer] heeft forensisch (kinder)arts H.C. Terlingen op basis van de beschikbare medische stukken, als volgt gerapporteerd:
Op 25 december 2018 (de rechtbank begrijpt: 2017) heeft een arts [slachtoffer] onderzocht en in een geneeskundige verklaring beschreven, dat bij het meisje sprake was van uitwendig zichtbaar letsel. In de hals was “1/2 circulair” een snee zichtbaar, met doorname van huid, onderhuids vet en de oppervlakkige spierlaag. Er werd verder geen inwendig letsel vastgesteld. Terlingen heeft het fotomateriaal van het letsel beoordeeld. Daarop is volgens hem te zien dat aan de voorzijde van en loodrecht verlopend op de hals een (huid)klieving met gladde randen (de wondranden vertonen geen rafels of weefselbruggen) zichtbaar is. De wond is circa 8 tot 10 centimeter lang. Behalve de huid is ter plaatse van het huidletsel ook de onderhuidse vetlaag (volledig) en het bindweefselvlies dat om de halsspieren verloopt (deels) onderbroken.
Wat betreft het mogelijk oplopen van ernstig tot fataal letsel bij een incident met een scherp(puntig) voorwerp merkt Terlingen op dat in dit geval zeer wel ernstig tot fataal letsel had kunnen ontstaan. In de directe nabijheid, slechts enkele millimeters tot centimeters onder het huidoppervlak, zijn de halsspieren en grote halsvaten, zowel aders als slagaders, gelegen. Ook de schildklier en daarachter de luchtpijp verlopen in dit gebied. Door de oppervlakkige ligging van grote bloedvaten en de luchtpijp is een geringe wonddiepte toereikend om perforaties van deze structuren te bewerkstelligen.
Perforatie van een grote ader in de hals veroorzaakt bloedverlies. Door de lage bloeddruk in deze bloedvaten kan lucht aangezogen worden met dientengevolge mogelijk luchtophoping in de rechter hartkamer. Door luchtembolie kan een ernstige c.q. fatale hartpompfunctiestoornis optreden. Perforatie van een halsslagader resulteert meestal in omvangrijk bloedverlies en verloopt dientengevolge vaak dodelijk. Perforatie van de schildklier kan resulteren in fors bloedverlies.
Een perforatie van de luchtpijp levert geen direct levensgevaar op. In combinatie met een bloeding uit de schildklier en/of halsvaten kan echter instroom van bloed in de luchtwegen optreden met dientengevolge ademhalingsinsufficiëntie.
3.3.2 Poging tot doodslag of zware mishandeling?
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 25 december 2017, de slaapkamer in kwam waar zijn dochter [slachtoffer] en [zoon] op dat moment aan het spelen waren in de woning aan de [adres 3] in Den Haag. Verdachte heeft [slachtoffer] van achteren vastgepakt, zijn hand op de mond van [slachtoffer] gelegd en heeft vervolgens met een stanleymes in de hals van [slachtoffer] gesneden, van de ene naar de andere kant van de hals. Ondanks dat de verdachte heeft verklaard geen herinnering te hebben van het voorval, gaat ook de verdediging daarvan uit.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld hoe die handeling dient te worden gekwalificeerd. Daartoe overweegt zij het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat als feit van algemene bekendheid kan worden aangenomen, dat door met een scherp mes in de hals te snijden de aanmerkelijke kans ontstaat op dodelijk letsel. Dit blijkt ook uit het deskundigenrapport van het NFI, waaruit volgt dat als de snijwond iets dieper was geweest er potentieel levensbedreigend letsel had kunnen ontstaan door perforatie van een bloedvat of de schildklier in de hals. De specifieke omstandigheden van het geval droegen bij aan dat risico, nu aan de ene kant het slachtoffer een kwetsbaar klein kind is waarbij de kans op ongecontroleerde bewegingen en dus het risico op een dodelijke afloop groot is, terwijl aan de andere kant verdachte op dat moment fors onder invloed was van alcohol en dus minder in staat was zijn handelingen goed te controleren. Het resultaat van een bij verdachte verrichte ademanalyse later op die avond (omstreeks 19.30 uur) was immers nog 935 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van [slachtoffer] gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. Het primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 25 december 2017 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een stanleymes heeft gesneden in de hals van [slachtoffer] (zijnde zijn dochter), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
5 De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest, en dat tevens aan hem de maatregel van tbs met dwangverpleging zal worden opgelegd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig de inhoud van zijn ter terechtzitting overgelegde pleitnota aangevoerd dat oplegging van de maatregel van tbs (met voorwaarden of met dwangverpleging) thans niet strikt noodzakelijk of dringend geboden is. Verzocht wordt om te volstaan met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, zoals ook door de deskundigen is geadviseerd, desgewenst met een maximale proeftijd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft op 25 december 2017 zijn toentertijd tweejarige dochter [slachtoffer] met een stanleymes in haar hals gesneden. Verdachte heeft door zo te handelen het leven van zijn dochter ernstig in gevaar gebracht. De snee die hierdoor in de hals van zijn dochter is ontstaan zal mogelijk geen blijvend litteken achterlaten, maar het is niet aan verdachte te danken dat het, wat betreft de fysieke verwondingen van [slachtoffer], nog relatief goed is afgelopen. Verdachte heeft steevast verklaard zich niets van het voorval te kunnen herinneren. Hij heeft dan ook geen inzicht kunnen geven waarom hij zo heeft gehandeld. Mede in het licht van de deskundigenrapportages, lijkt de achtergrond van het bewezenverklaarde erin gelegen te zijn dat verdachte die dag – na het consumeren van een aanzienlijke hoeveelheid alcoholische drank – ruzie kreeg met zijn (inmiddels) [ex-virendin] en uit onvermogen zijn boosheid heeft geuit door [slachtoffer] in haar hals te snijden. De persoonlijkheidsproblematiek van verdachte, zoals hieronder nader geduid, heeft hierbij ogenschijnlijk een rol gespeeld.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij onder invloed van fors alcoholgebruik op de hiervoor beschreven wijze zijn emoties vanwege een ruzie met [ex-virendin] heeft afgereageerd op zijn zeer jonge dochter. Daar komt nog bij dat de toen 11-jarige [zoon] daarvan ooggetuige was. Het behoeft geen toelichting dat een dergelijke gebeurtenis met name voor een jong kind een bijzonder schokkende en traumatische ervaring moet zijn geweest.
De slachtofferverklaring van [moeder] van 17 april 2018 maakt duidelijk hoeveel angst zij had om haar dochter [slachtoffer] als gevolg van het handelen van verdachte te verliezen. [slachtoffer] beseft vanwege haar leeftijd niet helemaal wat haar vader haar heeft aangedaan. Ze heeft een EMDR-therapie ondergaan en het gaat naar omstandigheden goed met haar. Over haar [zoon] meldt [moeder] dat hij een schuldgevoel heeft omdat hij zijn zusje niet heeft kunnen helpen en dat hij angstig is geworden. Ook hij heeft een EMDR-therapie ondergaan.
Een gewelddadig delict als het onderhavige is een feit waardoor de rechtsorde ernstig wordt geschokt en dat in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengt.
Bij haar oordeel met betrekking tot de strafoplegging betrekt de rechtbank tevens de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de inhoud van:
- het verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 juni 2018, waaruit blijkt dat hij op 14 maart 2011 door de politierechter in Den Haag is veroordeeld ter zake van mishandeling van zijn kind;
- het pro justitia rapport van psychiatrisch onderzoek d.d. 7 maart 2018, opgemaakt door psychiater dr. R.J. Vinkers;
- het pro justitia rapport van psychologisch onderzoek d.d. 6 maart 2018, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. R. de Vries.
In de rapporten van voornoemde deskundigen De Vries en Vinkers is onder meer het volgende vermeld:
Psychologisch rapport De Vries, p. 21:
Psychiatrisch rapport Vinkers, p. 14:
Ten aanzien van de vraag of de ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde hebben beïnvloed en de mate van toerekeningsvatbaarheid is door de deskundigen het volgende geconcludeerd:
Psychologisch rapport De Vries, p. 22:
Psychiatrisch rapport van deskundige Vinkers, p. 14-15:
De deskundigen concluderen tot een matig verhoogd recidiverisico dat zich vooral voordoet in de relationele sfeer c.q. bij intieme relaties (p. 22 respectievelijk p. 16).
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies, waaronder de conclusie dat het ten laste gelegde in de verminderde mate kan worden toegerekend aan verdachte, van De Vries en Vinkers over.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld welke straf en/of maatregel in het onderhavige geval passend is. Daarbij heeft de rechtbank een aantal mogelijkheden afgewogen, te weten oplegging van:
- een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur;
- een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met oplegging van bijzondere voorwaarden;
- de tbs-maatregel, met voorwaarden ofwel met dwangverpleging, al dan niet in combinatie met een gevangenisstraf.
Met betrekking tot een eventueel op te leggen tbs-maatregel overweegt de rechtbank als volgt. Vooropgesteld wordt dat de rechtbank ambtshalve heeft geconstateerd dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de tbs-maatregel op te leggen. Het bewezen verklaarde feit betreft immers een misdrijf als vermeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, terwijl bij verdachte ten tijde van het delict een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
De deskundigen De Vries en Vinkers hebben in hun adviezen geconcludeerd dat oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden echter niet strikt noodzakelijk is en dat het recidiverisico niet dermate hoog is dat ambulante behandeling niet verantwoord zou zijn. Om die reden adviseren zij oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van (onder meer en kort samengevat) een behandelverplichting als bijzondere voorwaarde. Ter terechtzitting van 3 juli 2018 zijn zij als deskundige gehoord en zijn zij bij dit standpunt gebleven. Deskundige Vinkers heeft nog verklaard dat hij oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden disproportioneel vindt.
De reclassering is van mening dat een steviger kader noodzakelijk is en heeft geadviseerd om de maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen. Reeds omdat verdachte ter terechtzitting van 3 juli 2018 heeft geweigerd om mee te werken aan gestelde voorwaarden bij een eventueel op te leggen tbs-maatregel met voorwaarden, is oplegging van die maatregel geen mogelijkheid.
De rechtbank acht, in het bijzonder gelet op de uitgebrachte adviezen van de beide deskundigen, oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging evenmin aangewezen. Voor het opleggen van de tbs-maatregel dient namelijk te worden vastgesteld dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel vereist. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat daarvan sprake is. Volgens de deskundigen is het recidiverisico niet zo hoog, dat niet zou kunnen worden volstaan met een ambulante behandeling.
Zodoende resteert oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De deskundigen De Vries en Vinkers hebben – mede gelet op de bereidheid tot medewerking van verdachte – geadviseerd om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met (onder meer en kort samengevat) een behandelverplichting als bijzondere voorwaarde. Zij zien deze wijze van behandelen van verdachte met vertrouwen tegemoet en hebben aanbevolen om aan te vangen met een klinisch traject van ongeveer een half jaar, waarna een minstens twee jaar durend ambulant traject dient te worden gevolgd.
Verdachte heeft zich ter terechtzitting van 3 juli 2018 bereid verklaard mee te werken aan eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden bij een op te leggen voorwaardelijke straf.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit – vanuit het perspectief van vergelding – oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur in beginsel rechtvaardigen. De rechtbank acht echter ook van groot belang dat recidive wordt voorkomen. Daarvoor is nodig, zo volgt uit de rapportages, dat verdachte een langdurige behandeling ondergaat. Dit zou kunnen gebeuren in het kader van het stellen van voorwaarden bij een voorlopige invrijheidstelling (v.i.), maar ook in het kader van een voorwaardelijk strafdeel. Naar het oordeel van de rechtbank brengt het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, grotere waarborgen mee dan het stellen van voorwaarden bij een eventuele v.i. Zowel het voorwaardelijk strafdeel zelf als de daaraan verbonden proeftijd kunnen namelijk van langere duur zijn dan de duur van een eventuele v.i. Dit betekent dan ook een “grotere stok achter de deur” en daarmee een kleinere kans op recidive. Om die reden kiest de rechtbank voor het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal de maximale gevangenisstraf opleggen die dit toelaat, hetgeen een lagere straf is dan uit het oogpunt van louter vergelding zou worden verwacht.
In het reclasseringsadvies ‘Voorbereiding TBS met voorwaarden’ van 6 juni 2018 is een groot aantal voorwaarden opgenomen, die verdachte kunnen helpen bij de behandeling van zijn problematiek en voorkoming van recidive. Weliswaar zijn die voorwaarden opgesteld voor een mogelijk op te leggen tbs-maatregel met voorwaarden, maar de rechtbank is van oordeel dat deze voorwaarden een leidraad zijn voor het opleggen van bijzondere voorwaarden bij na te melden straf.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren passend en geboden acht. Daarbij zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden opleggen, zoals hierna in de beslissing vermeld.
7 De vorderingen benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
7.1. De vorderingen
7.1.1. Benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 9.159,-, bestaande uit € 159,-- aan materiële schade en € 9.000,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft de rechtbank verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Voorts heeft de benadeelde partij de rechtbank verzocht te bepalen dat de toegewezen schadevergoeding zal moeten worden gestort op een ten behoeve van de minderjarige [slachtoffer] te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule.
7.1.2. Benadeelde partij [zoon]
De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.000,-, bestaande uit immateriële schade (shockschade). De benadeelde partij heeft de rechtbank verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Voorts heeft de benadeelde partij de rechtbank verzocht te bepalen dat de toegewezen schadevergoeding zal moeten worden gestort op een ten behoeve van de minderjarige [zoon] te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule.
7.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen zullen worden toegewezen tot de in die vorderingen vermelde bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat, zoals door de benadeelde partijen is verzocht, de rechtbank zal bepalen dat de toegewezen bedragen zullen worden gestort op voor de minderjarigen te openen spaarrekeningen met een zogenaamde BEM-clausule.
7.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig de inhoud van zijn ter terechtzitting overgelegde pleitnota (uitvoerig) bepleit, primair dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, subsidiair dat de vorderingen zullen worden afgewezen en meer subsidiair dat de verzochte vergoedingen zullen worden gematigd.
7.4 Het oordeel van de rechtbank
7.4.1. Benadeelde partij [slachtoffer]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van een bedrag van € 159,-- bestaande uit:
- € 35,-- voor vergoeding van een jurk, die ten gevolge van het bloed niet meer draagbaar is;
- € 40,-- voor vergoeding van een jas, die ten gevolge van het bloed niet meer draagbaar is;
- € 84,-- ziekenhuisdaggeldvergoeding (3 dagen à € 28,--).
De rechtbank zal de posten ‘jurk’ en ‘jas’, als onvoldoende gemotiveerd betwist, toewijzen, nu de rechtbank vergoeding van die gevorderde bedragen billijk acht. In de omstandigheid dat de kleding ongeveer een jaar oud was ziet de rechtbank, anders dan betoogd door de verdediging, geen aanleiding tot matiging.
Met betrekking tot de post ‘ziekenhuisdaggeldvergoeding’ overweegt de rechtbank, dat uit De Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding van 1 januari 2015 blijkt dat de daggeldvergoeding is bedoeld ter dekking van:
- Kosten van de aanschaf van bed- en/of ziekenhuiskleding;
- Kosten om het tijdelijk verblijf in het ziekenhuis of de revalidatievoorziening te veraangenamen. Hieronder zijn onder andere begrepen:
- extra telefoonkosten, bestaande uit gespreks- en abonnementskosten;
- aanschaf of huur van boeken en tijdschriften;
- consumpties (frisdrank);
- huur tv;
- huur spelletjes, videofilm e.d.;
- parkeergeld familiebezoek;
- bloemen, fruit, etc.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet aannemelijk noch gesteld of gebleken is dat dergelijke kosten door of namens benadeelde (2 jaar oud) zelf zijn gemaakt. De rechtbank is echter van oordeel dat deze kosten, die overigens niet zijn betwist, op voet van artikel 6:107 BW voor vergoeding in aanmerking komen.
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van een bedrag van € 9.000,--.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, ziet de vordering op dit onderdeel niet (mede) op de schade geleden door de moeder van [slachtoffer], maar uitsluitend op de door [slachtoffer] zelf geleden schade. Dat het snijden in haar keel door haar vader voor [slachtoffer] een traumatische ervaring is geweest, behoeft weinig betoog. [slachtoffer] heeft zowel medische handelingen moeten ondergaan voor het letsel aan haar keel als EMDR therapie voor de geconstateerde PTSS. Eén en ander rechtvaardigt het toekennen van een immateriële schadevergoeding. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting naar voren heeft gebracht, de vergoeding voor de tot op heden geleden immateriële schade tot een bedrag van € 9.000,-- naar billijkheid toewijsbaar is.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de vordering geheel toewijsbaar acht, te weten een bedrag van € 9.159,--. In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te komen tot een ander oordeel.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu is komen vast te staan dat de schade met ingang van 25 december 2017 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, één en ander zoals hierna in de beslissing vermeld.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen voor een bedrag van € 9.159,--, te vermeerderen met de wettelijke rente, één en ander zoals hierna in de beslissing vermeld.
In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, maar ook overigens, ziet de rechtbank geen aanleiding om de schadevergoedingsverplichting te matigen dan wel de vervangende hechtenis te bepalen op 1 dag, zoals door de raadsman verzocht. Daarbij merkt de rechtbank nog op, dat voor matiging op grond van de financiële omstandigheden van verdachte de wet geen ruimte biedt, aangezien niet vaststaat dat hij nooit de verdiencapaciteit zal hebben om het bedrag te voldoen.
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] (geboren op 15 september 2015) te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en zijn wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.
7.4.2 Benadeelde partij [zoon]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De vordering, die betrekking heeft op een vergoeding ter zake van immateriële schade wegens shockschade, dient getoetst te worden aan de strikte criteria die in de civiele jurisprudentie (HR 22 februari 2002, LJN:AD5356 Taxibus-arrest), met betrekking tot de vergoeding van dit soort (shock)schade zijn ontwikkeld. Vergoeding van immateriële schade kan plaatsvinden als door het waarnemen van het ten laste gelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij teweeg wordt gebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat bij het incident is gedood of gewond. Voor vergoeding is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Een dergelijke vordering vormt, anders dan de verdediging heeft betoogd, niet zonder meer een onevenredige belasting van het rechtsgeding (vgl. HR 4 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2241 ).
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de destijds 11-jarige benadeelde partij in de slaapkamer aanwezig was toen zijn destijds 2-jarige ‘halfzus’ [slachtoffer], met wie hij samen bij hun [moeder] woont, door verdachte op levensgevaarlijke wijze met een stanleymes werd verwond. Daarnaast is uit de bij de vordering gevoegde stukken gebleken, dat [zoon] bij De Jutters (Jeugd GGZ) een EMDR-behandeling heeft ondergaan in verband met een bij hem vastgestelde, als gevolg van dit voorval ontstane posttraumatische-stressstoornis (PTSS).
Op grond van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de confrontatie met de directe gevolgen van het feit een hevige schok teweeg heeft gebracht bij de benadeelde partij waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid, namelijk PTSS. De vordering komt daarom in beginsel voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank acht, ook gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, vergoeding voor de tot op heden geleden immateriële schade toewijsbaar en schat die schade naar billijkheid in ieder geval op een bedrag van € 3.000,--, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te komen tot een ander oordeel.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 25 december 2017 is ontstaan.
Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. Om te kunnen vaststellen of de immateriële schade een hoger bedrag beloopt, is nader onderzoek nodig. Dit zou een onevenredige belasting van het rechtsgeding meebrengen. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, één en ander zoals hierna in de beslissing vermeld.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen voor een bedrag van € 3.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente, één en ander zoals hierna in de beslissing vermeld.
In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, maar ook overigens, ziet de rechtbank geen aanleiding om de schadevergoedingsverplichting te matigen dan wel de vervangende hechtenis te bepalen op 1 dag, zoals door de raadsman verzocht. Daarbij merkt de rechtbank nog op, dat voor matiging op grond van de financiële omstandigheden van verdachte de wet geen ruimte biedt, aangezien niet vaststaat dat hij nooit de verdiencapaciteit zal hebben om het bedrag te voldoen.
De rechtbank zal tevens bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [zoon] ([geboortedatum 2] 2006) te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en zijn wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot hij achttien jaar is.
7.4.3 Voorwaardelijk verzoek van de verdediging
De raadsman heeft voorwaardelijk, indien de rechtbank de vorderingen (deels) toewijsbaar acht, verzocht om de zaak aan te houden (de rechtbank begrijpt: het onderzoek te heropenen) zodat de verdediging in de gelegenheid kan worden gesteld om gericht verweer te voeren tegen de nadere onderbouwing van de vorderingen met bewijsmiddelen, voor zover dat geen onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Die nadere onderbouwing is noodzakelijk, in de vorm van het horen van de psychotherapeut omtrent de gestelde bij de benadeelde partijen ontstane PTSS, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van het dossier en de toelichting bij de ingediende vorderingen, is voor de rechtbank genoegzaam komen vast te staan dat de benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden ten gevolge van het handelen van verdachte, één en ander zoals hiervoor onder 7.4.1 en 7.4.2 weergegeven. De rechtbank heeft dan ook geen nadere vragen, noch aan de door de raadsman genoemde psychotherapeut noch anderszins. In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, maar ook overigens, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding het onderzoek te heropenen, zodat de rechtbank het verzoek afwijst.
8 De inbeslaggenomen goederen
8.1 De beslaglijst De rechtbank heeft van de officier van justitie een beslaglijst ontvangen, waarop na te melden voorwerpen staan vermeld:
- Een stanleymes;
- Een paar schoenen (kleur: blauw/wit);
- Een sok;
- Een broek (kleur: blauw);
- Een shirt (gescheurd);
- Een blouse (kleur: roze);
- Een jas (kleur: donkerblauw);
- Een jurk (kleur: roze);
- Twee stuks ondergoed (kleur: zwart).
8.2 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het stanleymes zal worden verbeurd verklaard dan wel zal worden onttrokken aan het verkeer en dat de overige voorwerpen aan de beslagenen zullen worden teruggegeven.
8.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de inbeslaggenomen voorwerpen.
8.4 Het oordeel van de rechtbank
8.4.1 Stanleymes
De rechtbank zal het stanleymes verbeurd verklaren, aangezien dit voorwerp aan verdachte toebehoort en het bewezen verklaarde met dit voorwerp is begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
8.4.2. Kleding
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave van de inbeslaggenomen kleding gelasten aan de beslagenen, één en ander zoals hierna in de beslissing vermeld.
9 De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 2 (twee) jaren, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
-
zich voor het einde van de hierbij op 5 (vijf) jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-
ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
-
zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
-
gedurende de proeftijd niet van adres zal wijzigen c.q. zal verhuizen zonder overleg met en toestemming van de reclassering, waarbij overnachtingen op een ander adres dan zijn vaste verblijfadres vooraf met de reclassering worden besproken;
-
gedurende de proeftijd zicht verschaft aan de reclassering op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en de reclassering toestemming verleent om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
-
gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met: 1[slachtoffer] [geboortedatum 4] 2015; 2. [zoon], [geboortedatum 2] 2006; 3. [moeder][geboortedatum 3] 1984, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
-
zich gedurende de proeftijd niet bevindt binnen een straal van 5 kilometer van het woonadres en schooladres/peuterspeelzaal van [slachtoffer], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij veroordeelde zich zo mogelijk en zo nodig onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
-
gedurende de eerste 12 maanden van de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, meewerkt aan een klinische behandeling en zich laat opnemen in een door de reclassering in overleg met NIFP-IFZ te bepalen instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden gegeven, ook als dat inhoudt de inname van de hem door de behandelaars voorgeschreven medicatie op de voorgeschreven wijze, waarbij veroordeelde meewerkt aan de controle hierop;
-
na zijn klinische behandelopname meewerkt aan een Ambulant Forensisch Psychiatrisch Toezicht (FPT) bij een door de reclassering te indiceren klinische behandelsetting, ook als dat inhoudt een time-out opname van maximaal veertien weken per kalenderjaar;
-
gedurende de proeftijd meewerkt aan behandel- en begeleidingstrajecten betreffende resocialisatie en nazorg en zich houdt aan aanwijzingen die hem in dat kader door de reclassering worden gegeven, ook als dat inhoudt een forensische ambulante (deeltijd) behandeling bij een door de reclassering te bepalen forensische polikliniek;
-
zich na zijn klinische behandeling laat opnemen in een RIBW, indien dit door de behandelaars en/of de reclassering noodzakelijk wordt geacht en/of zich ambulant laat begeleiden in een door de reclassering goedgekeurde en geschikte woonplek;
-
zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urine- en ademonderzoek, waarbij de veroordeelde, indien de reclassering dat noodzakelijk acht, bij een terugval meewerkt aan een (klinische) behandeling;
-
gedurende de proeftijd meewerkt aan het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding;
-
gedurende de proeftijd openheid geeft over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties en meewerkt aan de opbouw van een steunend sociaal netwerk, ook als dat inhoudt dat contact wordt opgenomen met een nieuwe relatie;
-
gedurende de proeftijd meewerkt aan het geven van inzage in zijn financiën en zo nodig meewerkt aan een passend financieel begeleidingstraject;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer], in deze wettelijk vertegenwoordigd door [moeder], toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 9.159,-- ten behoeve van het slachtoffer genaamd
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 80 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] (geboren op 15 september 2015) te openen spaarrekening met een
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [zoon] in deze wettelijk vertegenwoordigd door [moeder], toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van
bepaalt dat de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 3.000,-- ten behoeve van het slachtoffer genaamd
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [zoon] ([geboortedatum 2] 2006) te openen spaarrekening met een
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genummerde stanleymes;
gelast de teruggave aan [slachtoffer] van de op de beslaglijst onder de nummers 8 en 9 genoemde kledingstukken, te weten een jurk (kleur: roze) en twee stuks ondergoed (kleur: zwart);
gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder de nummers 2 tot en met 7 genoemde kledingstukken, te weten;
- een paar schoenen (kleur: blauw/wit);
- een sok;
- een broek (kleur: blauw);
- een shirt (gescheurd);
- een blouse (kleur: roze);
- een jas (kleur: donkerblauw).
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Alink, voorzitter, mr. J.A. van Steen, rechter, mr. A.J. Japenga, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Biljard,griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 juli 2018.