ECLI:NL:RBAMS:2023:3597 Rechtbank Amsterdam , 06-06-2023 / AMS 22/934 en AMS 21/5786
Samenvatting
De rechtbank Amsterdam heeft op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn moeder, en Zilveren Kruis Zorgkantoor. Eiser, die een verstandelijke beperking en een psychiatrische aandoening heeft, ontving zorg via een persoonsgebonden budget (pgb) om bij zijn tante in Marokko te verblijven. De wettelijk vertegenwoordiger declareerde echter meer zorguren dan de toegestane veertig per week, wat leidde tot opschorting van betalingen door het Zorgkantoor en uiteindelijk beëindiging van het pgb.
De rechtbank oordeelde dat het Zorgkantoor terecht handelde. De wettelijk vertegenwoordiger had sinds 2012 meer dan veertig uur per week gedeclareerd, wat in strijd was met de regelgeving. Ondanks herhaalde waarschuwingen van het Zorgkantoor bleef zij dit doen, wat resulteerde in de opschorting van betalingen per 1 mei 2021 en de beëindiging van het pgb. De rechtbank stelde vast dat de wettelijk vertegenwoordiger ongeveer 126 uur per week declareerde, wat onacceptabel was.
Eiser en zijn moeder voerden aan dat de zorgbehoefte van eiser niet realistisch kon worden ingekaderd binnen de veertig-uursregel, en dat het Zorgkantoor niet adequaat had onderzocht na de opschorting van betalingen. De rechtbank verwierp deze argumenten en stelde dat de veertig-uursregel bedoeld is om financiële redenen en dat het Zorgkantoor niet verplicht was om eerder gemaakte fouten te corrigeren. Ook werd het beroep op het vertrouwensbeginsel afgewezen, omdat er geen duidelijke toezeggingen waren gedaan door het Zorgkantoor.
De rechtbank concludeerde dat het Zorgkantoor in redelijkheid tot de beslissing kon komen om het pgb te beëindigen en de betalingen op te schorten, gezien de herhaalde overtredingen door de wettelijk vertegenwoordiger. De beroepen van eiser werden ongegrond verklaard, en er werd geen recht op vergoeding van proceskosten toegekend. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.
Soortgelijke uitspraken
Tijdslijn
Inhoudsindicatie
Het beroep dat een man instelde tegen het besluit van het Zilveren Kruis Zorgkantoor om zijn persoonsgebonden budget (pgb) te beëindigen en de betalingen op te schorten, is door de rechtbank Amsterdam ongegrond verklaard
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/934 en AMS 21/5786
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2023 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(wettelijk vertegenwoordiger: [naam 1] ) (gemachtigde: mr. R.S. Pot),
en
Zilveren Kruis Zorgkantoor, verweerder (hierna: het Zorgkantoor)
(gemachtigde: mr. E. Baharifar).
Conclusie
1.De rechtbank stelt eiser niet in het gelijk. Het Zorgkantoor mocht het pgb van eiser beëindigen en de betalingen opschorten, omdat de wettelijk vertegenwoordiger meer dan de toegestane uren bleef declareren. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wat is de aanleiding voor deze rechtszaak?
2.1. Eiser heeft een verstandelijke beperking en een psychiatrische aandoening. Hij ontving zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eisers moeder, [naam 1] , is zijn wettelijke vertegenwoordiger en budgethouder. In deze zaak gaat het om het pgb
2.2. De wettelijk vertegenwoordiger declareerde voor het verblijf in Marokko meer uren zorg per week dan de veertig uren, die zijn toegestaan volgens de regels. Dit deed zij al sinds 2012 en het Zorgkantoor keurde dit steeds goed. Op een gegeven moment gaf het Zorgkantoor aan dat dit niet meer kon. Omdat de wettelijk vertegenwoordiger meer uren bleef declareren, schortte het Zorgkantoor de betalingen aan de tante van eiser op per 1 mei 2021. Dit deed het Zorgkantoor met het besluit van 3 mei 2021, gehandhaafd met het besluit op bezwaar van 28 oktober 2021. Na een verdiepingsonderzoek beëindigde het Zorgkantoor het pgb van eiser daarnaast per 1 mei 2021 met het besluit op bezwaar van 14 januari 2022.
2.3. Eiser is het niet eens met de besluiten van het Zorgkantoor en startte daarom deze procedure bij de rechtbank. De rechtbank hield zitting op 24 april 2023, waar de zaken - samen met een andere zaak van eiser tegen de Sociale Verzekeringsbank (AMS 22/934) - werden besproken met partijen. Op de zitting waren aanwezig de wettelijk vertegenwoordiger, eisers gemachtigde, de gemachtigde van het Zorgkantoor en de gemachtigde van de Sociale verzekeringsbank.
Waarom zijn eiser en zijn moeder het niet eens met het besluit van het Zorgkantoor?
3.1. Als eiser bij zijn tante in Marokko is, is het volgens hem niet realistisch dat hij maar veertig uur per week aan zorg zou krijgen. Hij heeft vierentwintig uur per dag toezicht nodig. Verder werkt de tante van eiser niet het hele jaar door meer dan veertig uur per week, dat is alleen in de weken dat eiser er is. Er is dus geen sprake van een situatie waarbij zij structureel overwerkt. Eiser verwijst in dit kader naar een uitspraak van de hoger beroepsrechter.
3.2. De gemachtigde van eiser voert ten slotte aan dat het Zorgkantoor het pgb niet had moeten beëindigen, maar in plaats daarvan alleen veertig uur had moeten uitbetalen. Eiser wordt door het besluit op bezwaar in een veel slechtere positie gebracht: hij heeft door het besluit recht op niets, in plaats van op veertig uur per week.
Waarom mocht het Zorgkantoor het pgb beëindigen en de betalingen opschorten?
4.1. Als iemand een pgb ontvangt, zijn daaraan bepaalde verplichtingen verbonden. Zo moet de zorg kwalitatief verantwoord zijn en mag iemand - in een geval als dit waarin het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is - een zorgverlener niet meer dan veertig uur per week voor hem laten werken.
4.2. Niet in geschil is dat de wettelijk vertegenwoordiger ongeveer 126 uur per week (18 uur per dag) aan zorg declareerde, als eiser bij zijn tante in Marokko was. Dit is meer dan de toegestane veertig uur per week. Het Zorgkantoor heeft de wettelijk vertegenwoordiger hier meerdere keren nadrukkelijk op gewezen. Tijdens een telefonisch consult op 20 januari 2021 heeft iemand van het Zorgkantoor aangegeven dat de wettelijk vertegenwoordiger per januari 2021 geen declaraties meer mag indienen voor meer dan 40 uur per week. Als eiser in Marokko is mag zijn tante wel meer zorg leveren, maar het deel daarvan dat boven de 40 uur uitgaat, kan dan niet gedeclareerd worden. Dit is aan de wettelijk vertegenwoordiger bevestigd in een brief van 21 januari 2021. Ook stond het in de toekenningsbeschikkingen pgb 2020 en 2021. Verder was de wettelijk vertegenwoordiger al langer op de hoogte van de veertig-uursregel. Dit is bijvoorbeeld ter sprake gekomen in een eerdere procedure namens eiser bij de rechtbank in 2014.
4.3. Eiser kan geen beroep doen op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat een aan het Zorgkantoor toe te rekenen concrete en ondubbelzinnige toezegging is gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Hiervan is geen sprake. Bovendien hoeven eerder gemaakte fouten (het ten onrechte teveel uren betalen) door een bestuursorgaan volgens vaste rechtspraak niet te worden voortgezet.
4.5. Het beroep van de gemachtigde van eiser op de uitspraak
4.6. Het standpunt van de gemachtigde van eiser dat het Zorgkantoor de veertig uur wel zou moeten toekennen, volgt de rechtbank ook niet. Het Zorgkantoor heeft op de zitting aangegeven dat dit werd aangeboden aan de wettelijk vertegenwoordiger na het gesprek in 2021. Dit is niet weersproken door de wettelijk vertegenwoordiger of de gemachtigde van eiser. De wettelijk vertegenwoordiger wilde dit niet, omdat zij vond dat ze recht had op meer uren. Op het moment dat het Zorgkantoor het besluit op bezwaar nam, was de beëindiging van het pgb en het opschorten van de betalingen een begrijpelijke keuze, omdat de wettelijk vertegenwoordiger niet minder dan 126 uur per week wilde declareren ondanks daar bij herhaling op te zijn gewezen. Het Zorgkantoor kon in redelijkheid tot deze keuze en daaraan ten grondslag liggende belangenafweging komen.
4.7. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is ongegrond. Er bestaat daarom geen recht op een vergoeding van de kosten die er zijn gemaakt voor deze procedure.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Ferdinandusse, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.V.A. Teggelaar, griffier
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
BIJLAGE
Wettelijk kader
Regeling langdurige zorg (Rlz)
De verzekerde worden bij het verlenen van het pgb in ieder geval de volgende verplichtingen opgelegd: a. de verzekerde gebruikt het pgb uitsluitend voor het doen betalen door de Svb van zorg als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid. b. de zorg die de verzekerde inkoopt, is kwalitatief verantwoord. d. de verzekerde draagt er zorg voor dat een zorgverlener op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is niet meer dan veertig uur in één week voor hem werkzaamheden verricht.
2. Het zorgkantoor kan de verleningsbeschikking intrekken of wijzigen: b. met ingang van de dag waarop de verzekerde, of de derde die aan de verzekerde gewaarborgde hulp biedt, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het persoonsgebonden budget dan wel verhoging van het budget als bedoeld in artikel 5.1c, vijfde lid, of aan de eisen van gewaarborgde hulp.
5. Het aantal door de zorgverlener voor de verzekerde gewerkte en betaalde uren mag niet afwijken van het Arbeidstijdenbesluit en indien het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is, niet meer mag bedragen dan veertig uur per week.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien: b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
De verplichting tot betaling van een subsidiebedrag of een voorschot wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan aan de subsidie-ontvanger schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om toepassing te geven aan artikel 4:48 of 4:49, tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.