ECLI:NL:RBAMS:2023:3596 Rechtbank Amsterdam , 08-06-2023 / 81.034803.22
Samenvatting
Op 8 juni 2023 heeft de rechtbank Amsterdam een vonnis uitgesproken tegen een werkgever, aangeduid als [verdachte], in verband met een dodelijk arbeidsongeval dat plaatsvond op 20 maart 2019. Het slachtoffer, [slachtoffer], was een werknemer van [verdachte] en overleed als gevolg van een ongeval tijdens het hijsen van een houten mast op de scheepswerf van de verdachte.
De tenlastelegging omvatte meerdere overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. De rechtbank oordeelde dat [verdachte] opzettelijk had verzuimd om te zorgen voor een veilige werkomgeving, wat resulteerde in het overlijden van [slachtoffer]. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet had voldaan aan haar verplichtingen om risico's te inventariseren en te evalueren, werknemers adequaat te informeren en toezicht te houden op de naleving van veiligheidsinstructies.
De feiten wezen uit dat de werkzaamheden op de scheepswerf, waaronder het hijsen van de mast, regelmatig plaatsvonden. De rechtbank stelde vast dat de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) van [verdachte] niet adequaat was, omdat deze geen specifieke risico's met betrekking tot het hijsen van houten masten bevatte. Bovendien was er onvoldoende beleid om de veiligheid van werknemers te waarborgen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had nagelaten om de nodige veiligheidsmaatregelen te treffen, zoals het afzetten van het hijsgebied en het instrueren van werknemers om zich niet onder de hangende last te bevinden.
De verdediging voerde aan dat er wel veiligheidsmaatregelen waren getroffen en dat het ongeval het gevolg was van een noodlottige samenloop van omstandigheden. De rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld door niet te voldoen aan de wettelijke zorgplichten.
De rechtbank legde een geldboete op van € 100.000, waarvan € 50.000 voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de impact van het ongeval op de nabestaanden en de ernst van de tekortkomingen van de verdachte in haar zorgplicht. De rechtbank besloot ook dat de in beslag genomen houten mast moest worden teruggegeven aan de rechthebbende.
In het vonnis werd benadrukt dat de verdachte als werkgever verantwoordelijk is voor de veiligheid van haar werknemers en dat het niet naleven van de Arbeidsomstandighedenwet ernstige gevolgen kan hebben. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk had nagelaten om een veilige werkomgeving te creëren, wat leidde tot de fatale afloop van het ongeval.
Soortgelijke uitspraken
Tijdslijn
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor overtreding van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet. Verdachte heeft opzettelijk verzuimd ervoor zorg te dragen dat haar werknemers het hijsen van houten masten op een veilige manier konden uitvoeren. Daardoor heeft het kunnen gebeuren dat een deel van een houten mast op het hoofd van één van haar werknemers is terechtgekomen. Het slachtoffer is ten gevolge daarvan overleden
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81.034803.22
Datum uitspraak: 8 juni 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
gevestigd op [adres] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.J.J. Schutte en van wat verdachte en haar raadsman mr. J.H. Fellinger naar voren hebben gebracht.
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat zij op of omstreeks 20 maart 2019, in elk geval op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de maand 2019 te Zaandam,
als werkgever,
al dan niet opzettelijk,
in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop rustende bepalingen, handelingen heeft verricht of nagelaten, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) op een arbeidsplaats, te weten een [verdachte] gelegen aan het [adres] , door één of meerdere werknemers, onder wie [slachtoffer] , arbeid heeft doen en/of laten verrichten en/of deze arbeidsplaats heeft doen en/of laten betreden, terwijl
-
in strijd met artikel 3 lid 1 onder a van de Arbeidsomstandighedenwet niet, althans onvoldoende was gezorgd voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers inzake alle met de arbeid op de arbeidsplaats verbonden aspecten en/of geen, althans onvoldoende beleid was gevoerd dat was gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden op die werf en/of de arbeid aldaar niet zodanig was georganiseerd dat daarvan geen nadelige invloed uitging op de veiligheid en de gezondheid van de werknemers; en/of
-
in strijd met artikel 5 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk was vastgelegd welke risico's de arbeid, bestaande uit het hijsen en/of strijken en/of op schragen plaatsen van (oude) houten masten, voor de werknemers met zich meebracht en/of de risico-inventarisatie en evaluatie niet tevens een beschrijving van de daaraan gevaren en de risico-beperkende maatregelen en de risico’s voor bijzondere categorieën van werknemers bevatte; en/of
-
in strijd met artikel 8, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor was gezorgd dat de werknemers doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, bestaande uit het hijsen en/of strijken en/of op schragen plaatsen van (oude) houten masten en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken; en/of
-
in strijd met artikel 8, vierde lid van de Arbeidsomstandighedenwet er niet, althans onvoldoende werd toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van eerder genoemde risico’s; en/of
-
in strijd met artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit het gevaar om worden getroffen of geraakt door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan, niet werd voorkomen, althans zo veel mogelijk werd beperkt; en/of
-
in strijd met artikel 7.18. zevende lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit geen, althans onvoldoende doeltreffende maatregelen zijn genomen om ervoor te zorgen dat werknemers zich niet zouden ophouden onder hangende lasten;
immers heeft verdachte haar werknemer(s), waaronder die [slachtoffer] , daar toen die werkzaamheden laten verrichten, terwijl
-
de risico’s, die zich voordoen bij het hijsen en/of strijken en op schragen plaatsen van (oude) houten masten, niet, althans niet voldoende waren geïnventariseerd en/of schriftelijk waren vastgelegd; en/of
-
de werknemer(s) niet, in elk geval onvoldoende waren ingelicht over de risico’s verbonden aan het hijsen en/of strijken en/of op schragen plaatsen van (oude) houten masten; en/of
-
de werknemer(s) geen, althans onvoldoende waren geïnstrueerd over het vrijhouden van het hijsgebied; en/of
-
geen (collectieve) maatregelen waren genomen en/of vastgelegd om te voorkomen dat werknemer(s) zich in de directe omgeving van en/of onder een hangende mast konden bevinden, zoals het afzetten van het hijsgebied en/of het ter beschikking stellen van daarvoor geschikt gereedschap; en/of
-
geen, in elk geval onvoldoende toezicht werd gehouden op naleving van instructies en voorschriften met betrekking tot het hijsen en/of strijken en/of op schragen plaatsen van (oude) houten masten en/of het vrijhouden van het hijsgebied (overeenkomstig het Arbopraktijkboek Scheepsbouw en/of de Arbocatalogus Houten en Kunststof jachtbouw); en/of
-
voorafgaand aan de werkzaamheden niet, althans onvoldoende onderzoek is verricht naar de staat van de houten mast en/of de aanwezigheid van houtrot in die mast; en/of
terwijl daardoor, naar verdachte wist en/of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die werknemer(s) en/of [slachtoffer] ontstond of te verwachten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 20 maart 2019, in elk geval op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de maand 2019 te Zaandam,
zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of nalatig en/of met een zeer ernstig gebrek aan de ten deze geboden zorgvuldigheid heeft gehandeld op een arbeidsplaats, te weten een [verdachte] gelegen aan het [adres] ,
door één of meerdere werknemers, onder wie [slachtoffer] , arbeid te doen en/of laten verrichten en/of deze arbeidsplaats te doen en/of laten betreden, terwijl zij
-
de risico’s, die zich voordoen bij het hijsen en/of strijken en op schragen plaatsen van (oude) houten masten, niet, althans niet voldoende heeft geïnventariseerd en/of schriftelijk heeft vastgelegd; en/of
-
die [slachtoffer] , niet, in elk geval onvoldoende heeft ingelicht/laten inlichten over de risico’s verbonden aan het hijsen en/of strijken en/of op schragen plaatsen van (oude) houten masten; en/of
-
die [slachtoffer] , niet, althans onvoldoende heeft geïnstrueerd/laten instrueren over het vrijhouden van het hijsgebied; en/of
-
geen (collectieve) maatregelen heeft genomen en/of schriftelijk vastgelegd om te voorkomen dat werknemer(s) zich in de directe omgeving van of onder een hangende mast konden bevinden, zoals het afzetten van het hijsgebied en/of het ter beschikking stellen van daarvoor geschikt gereedschap; en/of
-
geen, in elk geval onvoldoende toezicht heeft gehouden op naleving van instructies en voorschriften met betrekking tot het hijsen en/of strijken en/of op schragen plaatsen van (oude) houten masten en/of het vrijhouden van het hijsgebied (overeenkomstig het Arbopraktijkboek Scheepsbouw en/of de Arbocatalogus Houten en Kunststof jachtbouw); en/of
-
voorafgaand aan de werkzaamheden niet, althans onvoldoende onderzoek heeft verricht of laten verrichten naar de staat van de houten mast en/of de aanwezigheid van houtrot in die mast; en/of
waardoor het aan haar, verdachtes, schuld te wijten is dat genoemde [slachtoffer] tijdens het hijsen en/of op schragen plaatsen van een houten mast van het schip ‘De Egelantier’ zich onder die mast heeft begeven en/of bevonden, waardoor, toen die mast door de aanwezige houtrot afbrak, die [slachtoffer] door (een deel van) die mast werd getroffen, waarbij hij zodanig letsel heeft bekomen dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal de rechtbank deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
3 Waardering van het bewijs
3.1.
Feiten en omstandigheden
[verdachte] (hierna: de [verdachte] ) is opgericht op 31 maart 1976 en heeft als activiteit het exploiteren van een scheepswerf.
[slachtoffer] was sinds oktober 2012 in dienst bij de [verdachte] en werd door zijn collega’s [bijnaam] genoemd. Zijn functie was algemeen werfmedewerker en (licht)matroos.
Op 20 maart 2019 waren twee werknemers van de [verdachte] , [werknemer 1] (hierna [werknemer 1] ) en [werknemer 2] (hierna: [werknemer 2] ), bezig met voorbereidende werkzaamheden voor het hijsen van de ongeveer achttien meter lange, houten achtermast van het zeilschip “De Egelantier”. Deze mast moest op de kant op schragen worden gelegd zodat een expert van EOC Expertise B.V. de periodieke veiligheidskeuring kon uitvoeren. [werknemer 2] had als kraanmachinist plaats genomen in de kraan en [werknemer 1] was bezig met het losmaken van de verstagingen en het bevestigen van de (hijs)stroppen aan de mast. Op enig moment is [slachtoffer] [werknemer 1] gaan helpen. [werknemer 2] heeft de mast iets omhoog gehesen waardoor [werknemer 1] de pin eruit kon slaan. [werknemer 1] heeft de verstagingen rondom de mast gebonden zodat er geen losse delen heen en weer zouden klapperen. [werknemer 2] heeft de mast toen van de boot afgehesen. [werknemer 1] en [slachtoffer] zijn van de boot af gegaan. Toen de mast ongeveer een meter van de grond hing, heeft [werknemer 1] een strop door het gat in de voet van de mast gedaan en de mast in de heftruck gehangen. [werknemer 1] is in de heftruck gaan zitten. [werknemer 2] heeft de mast laten zakken en tegelijkertijd is [werknemer 1] met de heftruck naar achteren gereden om de mast in een horizontale positie te brengen. Voordat de mast in horizontale positie was gebracht, is [slachtoffer] de verstagingen opzij gaan leggen. De top van de mast is ter hoogte van de (hijs) strop afgebroken en zes meter lange en 200 à 250 kilogram zware mastonderdeel heeft [slachtoffer] geraakt.
Het gewicht van de gehele mast, inclusief de tuigage, bedroeg 600 à 650 kg.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de [verdachte] haar plicht om te zorgen voor een veilige werkomgeving voor haar werknemers heeft verzuimd en of zij zich daarmee – al dan niet opzettelijk – heeft schuldig gemaakt aan overtreding van de tenlastegelegde voorschriften uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit dan wel aan dood door schuld.
3.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit zoals dat primair is tenlastegelegd. De [verdachte] heeft in haar veiligheidsregels geen rekening gehouden met het risico van uit de hijs vallende lasten bij het hijsen en het op schragen plaatsen van houten masten, terwijl de [verdachte] wel degelijk op de hoogte was van het risico op houtrot. De [verdachte] had vooraf grondig de mast moeten inspecteren op houtrot en moeten vragen naar de geschiedenis van de mast en naar certificaten. Ook had zij schriftelijk de risico’s en risicobeperkende maatregelen vast moeten leggen en deze doeltreffend aan haar werknemers moeten instrueren en daarop toezicht moeten houden. Door dit nalaten was te verwachten dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers was te verwachten door hen toch deze werkzaamheden te laten verrichten. Het niet voldoen aan de plicht om voor een veilige werkomgeving te zorgen, kan verdachte als werkgever worden toegerekend.
3.3. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er een RI&E-beleid en een toolbox veilig hijsen was en er jaarlijkse trainingen waren. Ook werd het uithijsen en strijken van houten masten volgens de werkinstructie Hijswerk uitgevoerd. Het is uiterst onaannemelijk dat dit ongeval heeft plaatsgevonden doordat niet is vermeld in de documenten dat men niet onder een hijs moet gaan staan. De betreffende werkzaamheden kunnen bovendien niet op een andere wijze worden uitgevoerd dan op de wijze waarop die uitgevoerd zijn. Het is bij het hijsen en op schragen leggen van een mast onvermijdbaar dat op enig moment een persoon zich onder de last moet begeven om de vastgebonden verstagingen los te maken en aan de kant te leggen zodat de mast zonder schade op de schragen kan worden gelegd. Dit was niet anders geweest als het hijsgebied was afgezet. Er is dan ook geen sprake van vermijdbaar en verwijtbaar handelen door de [verdachte] . Er is sprake van een uiterst noodlottige samenloop van omstandigheden. Daarbij speelt mee dat het niet voorzienbaar was dat de mast zou breken. Een eerdere reparatie bleek niet goed uitgevoerd te zijn en dat was aan de buitenkant niet te zien. Ook de houtrot was van buitenaf niet te zien.
3.4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder het primair tenlastegelegde overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit en dat zij dat opzettelijk heeft gedaan, met uitzondering van de verwijten die betrekking hebben op het niet voorafgaand inspecteren van de mast op houtrot. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Vaststaat dat de werkzaamheden, bestaande uit het hijsen van een mast, plaatsvonden op het terrein van de [verdachte] , een arbeidsplaats in de van de Arbeidsomstandighedenwet. De [verdachte] was werkgever van de werknemers die betrokken waren bij de werkzaamheden in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop gebaseerde regelgeving.
Op grond van artikel 5, eerste en derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet dient de werkgever – kort gezegd – in een schriftelijke risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) vast te leggen welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich brengt en dient een plan van aanpak deel uit te maken van deze RI&E.
Het neerhalen, hijsen en neerleggen van een mast op de bok werd op de [verdachte] ongeveer 30 à 40 keer per jaar gedaan. Hieruit kan worden afgeleid dat het gebruikelijk was om deze werkzaamheden door de werknemers van de [verdachte] te laten verrichten.
De “Branche Risico-lnventarisatie en -Evaluatie Metaalbewerking” van de [verdachte] (hierna: RI&E) dateert van 2017 en bestaat uit vragen die door de [verdachte] met “ja” of “nee” zijn beantwoord en soms van een toelichting zijn voorzien. De RI&E bevat een algemene inventarisatie en evaluatie ten aanzien van het werken met hijs en/of hefwerktuigen. Deze ziet echter alleen op de staat van een hijswerktuig en of degenen die dat hijswerktuig bedienen daartoe voldoende geïnstrueerd zijn. De risico’s met betrekking tot het hijsen en/of strijken en op schragen plaatsen van houten masten komen in deze RI&E niet aan de orde.
Verdachte wordt onder deze gedachtestreepjes verweten dat zij er niet voor heeft gezorgd dat haar werknemers doeltreffend werden ingelicht over de werkzaamheden die komen kijken bij het hijsen van masten en over de daaraan verbonden risico’s en de risicobeperkende maatregelen, dat zij onvoldoende maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat werknemers zich onder de hangende last bevonden en door voorwerpen konden worden geraakt en dat zij onvoldoende toezicht heeft gehouden.
De manier waarop de werkzaamheden werden verricht is toegelicht door de werknemers [werknemer 2] en [werknemer 1] .
Onderdeel van de werkinstructie is het verplaatsen van de verstagingen die aan de mast zitten terwijl de mast nog aan een strop aan de kraan hangt. Dit gebeurde door de knoop waarmee de verstagingen waren vastgebonden door een werknemer met de hand los te laten maken en de verstagingen aan de kant te leggen, waarna de mast kon zakken tot op de schragen.
Verdachte wordt onder dit gedachtestreepje verweten – kort gezegd – dat zij niet heeft gezorgd voor een veilige werkomgeving voor haar werknemers.
De – in de praktijk gevolgde – werkinstructie onderwierp de werknemer die de verstagingen moest verleggen aan het risico om te worden geraakt door de mast als die om wat voor reden dan ook naar beneden zou vallen. Dit is een onveilige manier van werken die door de werkgever werd voorgeschreven. Daarmee heeft zij niet voldaan aan haar algemene plicht om te zorgen voor een veilige werkomgeving voor haar werknemers. De rechtbank zal ook dit onderdeel bewezen verklaren.
De verdediging heeft erop gewezen dat zij wel veiligheidsmaatregelen heeft getroffen, waarbij zij heeft gewezen naar het document “veilig hijsen” dat in de jaarlijkse toolbox meeting aan de orde werd gesteld. In dit document staat dat het grootste risico is dat personen worden geraakt door uit de hijs vallende lasten. Onder het kopje ‘beheersmaatregelen’ staat dat het hijsgebied moet worden afgezet en dat tijdens de hijsbeweging zich nooit mensen onder de last mogen bevinden. Ook als ervan uit moet worden gegaan dat de werknemers kennis hebben genomen van de inhoud van dit document dan kan dat de feitelijke gedragingen en nalatigheden niet wegnemen. Het gaat er immers niet alleen om dat de procedures en formaliteiten op orde zijn, het gaat er ook om dat die veiligheidsvoorschriften daadwerkelijk werden nageleefd en dat was niet het geval.
In het economisch strafrecht moet de term opzet worden uitgelegd als kleurloos opzet. Dit betekent dat het opzet alleen gericht hoeft te zijn op de verweten gedraging, in dit geval het nalaten van het treffen van maatregelen, en niet op de wederrechtelijkheid daarvan. De verdachte heeft niet voldaan aan haar wettelijke zorgplichten. In het nalaten van het treffen van die benodigde maatregelen, ligt het opzet op dat nalaten besloten, en dat is dus bewezen.
Dat de werkzaamheden niet op een andere manier konden worden verricht, zoals bepleit door de verdediging, maakt dat niet anders. Zoals gezegd had de [verdachte] er in dat geval voor kunnen en moeten kiezen om de werkzaamheden in het geheel niet uit te voeren. Door de werkzaamheden toch op deze wijze uit te laten voeren, heeft verdachte opzettelijk nagelaten te zorgen voor een veilige werkomgeving voor haar werknemers.
Zoals hiervoor overwogen is door verdachte niet voldaan aan verschillende voorschriften van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. De geschonden normen strekken er evident toe de veiligheid van werknemers te waarborgen en daarmee te voorkomen dat ernstige schade aan de gezondheid dan wel levensgevaar ontstaat voor die werknemers. Bij de vraag of die gevolgen van dit nalaten voorzienbaar waren voor de [verdachte] is van belang dat daar werd gewerkt met zeer zware houten masten die bovendien onderhevig kunnen zijn aan houtrot. Uit de verklaringen van de werknemers van de [verdachte] volgt dat zij bekend zijn met houtrot in masten en ook in de media is er aandacht geweest voor ongevallen die werden veroorzaakt door als gevolg van houtrot afgebroken masten. Dit extra risico van het werken met houten masten was dus bekend bij de [verdachte] althans had haar bekend moeten zijn en maakt het naleven van de veiligheidsnormen daarom des te prangender. Door als werkgever deze normen bij het laten verrichten van de werkzaamheden niet na te leven, was dan ook voorzienbaar dat de veiligheid, die met deze normen moest worden gewaarborgd, in gevaar zou komen met een mogelijk dodelijke afloop.
Een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij mede behoort de aard van de verboden gedraging. De wijze waarop het hijsen van de mast is uitgevoerd heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Immers, de werkwijze was overeenkomstig de werkinstructie hijsen en werd ongeveer 30 à 40 keer per jaar uitgevoerd. Het hijsen van masten behoorde dus tot de normale werkzaamheden van de rechtspersoon en stond ten dienste van de rechtspersoon. Het niet voldoen aan de wettelijke zorgplichten uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit kan dan ook redelijkerwijs aan de rechtspersoon worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat – anders dan de officier van justitie – niet kan worden bewezen dat de [verdachte] de Arbeidsomstandighedenwet heeft overtreden door voorafgaand aan de werkzaamheden niet, althans onvoldoende, onderzoek te verrichten naar de staat van de houten mast en/of de aanwezigheid van houtrot in die mast, zodat vrijspraak volgt voor dit onderdeel van de tenlastelegging. Het primaire risico van het hijsen van lasten is dat de last – om wat voor reden dan ook – naar beneden valt. Het is ook dit risico dat zich verwezenlijk heeft. Dit risico had de [verdachte] moeten onderkennen, beperken en op naleving van die risicobeperkende maatregelen moeten toezien. Naar het oordeel van de rechtbank had de [verdachte] kunnen volstaan met afzetten van het hijsgebied en het hanteren van een werkwijze waardoor er geen werknemers in de directe nabijheid van de mast hoefden te komen zolang de mast niet op de schragen was geplaatst. De verplichting om – kort gezegd – voor een veilige arbeidsomgeving te zorgen ging in dit geval echter niet zover dat de [verdachte] gehouden was de mast voorafgaand aan het hijsen grondig te controleren op houtrot. Dat de houtrot niet eenvoudig te onderkennen was volgt uit het rapport van deskundige Van Reeuwijk die oordeelt dat het punt waar de mast is afgebroken niet goed te inspecteren is wanneer de mast op de boot stond, omdat de houtrot zich op 12 meter hoogte bevond en achter stalen beslag dat op de mast was aangebracht. Hieruit kan worden afgeleid dat voor de grondige inspectie die het Openbaar Ministerie voor ogen staat het feitelijk noodzakelijk was om de mast eerst van het schip af te hijsen en het nalaten van die grondige inspectie kan de [verdachte] dus niet worden verweten.
4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 20 maart 2019 te Zaandam, als werkgever, opzettelijk, in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop rustende bepalingen, handelingen heeft verricht of nagelaten, immers heeft verdachte op een arbeidsplaats, te weten een scheepswerf gelegen aan het [adres] , door één of meerdere werknemers, onder wie [slachtoffer] , arbeid heeft doen en laten verrichten en deze arbeidsplaats heeft doen en laten betreden, terwijl
-
in strijd met artikel 3 lid 1 onder a van de Arbeidsomstandighedenwet niet, was gezorgd voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers inzake alle met de arbeid op de arbeidsplaats verbonden aspecten en onvoldoende beleid was gevoerd dat was gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden op die werf en de arbeid aldaar niet zodanig was georganiseerd dat daarvan geen nadelige invloed uitging op de veiligheid en de gezondheid van de werknemers; en
-
in strijd met artikel 5 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk was vastgelegd welke risico's de arbeid, bestaande uit het hijsen en strijken en op schragen plaatsen van houten masten, voor de werknemers met zich meebracht en de risico-inventarisatie en evaluatie niet tevens een beschrijving van de daaraan gevaren en de risico-beperkende maatregelen en de risico’s voor bijzondere categorieën van werknemers bevatte; en
-
in strijd met artikel 8, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor was gezorgd dat de werknemers doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, bestaande uit het hijsen en strijken en op schragen plaatsen van houten masten en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken; en
-
in strijd met artikel 8, vierde lid van de Arbeidsomstandighedenwet er niet, althans onvoldoende werd toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van eerdergenoemde risico’s; en
-
in strijd met artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit het gevaar om worden getroffen of geraakt door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan, niet werd voorkomen, en
-
in strijd met artikel 7.18. zevende lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit geen doeltreffende maatregelen zijn genomen om ervoor te zorgen dat werknemers zich niet zouden ophouden onder hangende lasten; immers heeft verdachte haar werknemers, waaronder die [slachtoffer] , daar toen die werkzaamheden laten verrichten, terwijl
-
de risico’s, die zich voordoen bij het hijsen en strijken en op schragen plaatsen van houten masten, niet waren geïnventariseerd en schriftelijk waren vastgelegd; en
-
de werknemers niet waren ingelicht over de risico’s verbonden aan het hijsen en strijken en op schragen plaatsen van houten masten; en
-
de werknemer onvoldoende waren geïnstrueerd over het vrijhouden van het hijsgebied; en
-
geen (collectieve) maatregelen waren genomen en vastgelegd om te voorkomen dat werknemers zich in de directe omgeving van en onder een hangende mast konden bevinden, zoals het afzetten van het hijsgebied en het ter beschikking stellen van daarvoor geschikt gereedschap; en
-
geen toezicht werd gehouden op naleving van instructies en voorschriften met betrekking tot het hijsen en strijken en op schragen plaatsen van houten masten en het vrijhouden van het hijsgebied; en terwijl daardoor, naar verdachte wist, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die werknemer en [slachtoffer] ontstond of te verwachten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6 De strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft een beroep gedaan op de schulduitsluitingsgrond ‘afwezigheid van alle schuld’ omdat het element schuld niet aanwezig is. De rechtbank verstaat dit verweer aldus dat de [verdachte] verontschuldigbaar niet wist dat de gedragingen die bij het hijsen van de mast werden verricht, een bij wet verboden situatie opleverde. De rechtbank verwerpt dit verweer. Dat de Arbeidsomstandighedenwet voorschrijft dat de werkgever dient te zorgen voor een veilige werkomgeving en dat veilig hijsen daar onderdeel van is, volgt uit de toolbox die tijdens de jaarlijkse toolbox meeting vanwege de [verdachte] aan de werknemers werd uitgereikt. De [verdachte] wist dus dat de in de praktijk gevolgde eigen werkprocedure in strijd was met de wettelijke voorschriften. Van verontschuldigbare rechtsdwaling kan reeds om die reden geen sprake zijn.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7 Motivering van de straf
7.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder het primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 100.000,-, waarvan € 50.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Als bijkomende straf heeft de officier van justitie gevorderd dat het vonnis (anoniem) zal worden gepubliceerd in de krant Schuttevaer.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de op te leggen geldboete te matigen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is als werkgever verantwoordelijk voor de veiligheid van haar werknemers. Verdachte heeft echter opzettelijk verzuimd ervoor zorg te dragen dat haar werknemers het hijsen van houten masten op een veilige manier konden uitvoeren. Daardoor heeft het kunnen gebeuren dat een deel van een houten mast op het hoofd van één van haar werknemers is terechtgekomen. Het slachtoffer is ten gevolge daarvan overleden. Dit heeft een enorme impact gehad op de nabestaanden, zoals onder meer is gebleken uit de ter terechtzitting door de moeder van [slachtoffer] voorgedragen slachtofferverklaring. Verdachte is ernstig tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens haar werknemers in het algemeen en het slachtoffer in het bijzonder. Hiervoor dient een straf te worden opgelegd.
De rechtbank heeft er vooralsnog onvoldoende vertrouwen in dat het voor verdachte voldoende duidelijk is wat haar verantwoordelijkheid om te zorgen voor een veilige werkomgeving voor haar werknemers met zich meebrengt. In november van het jaar waarin [slachtoffer] om het leven kwam, heeft op de werf nog een arbeidsongeval plaatsgevonden waarbij een werknemer is komen te overlijden. Uit het onderzoek van de Inspectie SZW in die zaak volgt dat er geen voorzieningen waren aangebracht om valgevaar te voorkomen. In augustus 2020 is de Inspectie SZW nogmaals bij de [verdachte] langs gegaan. Ook toen was er het één en ander op te merken over de veiligheid op de [verdachte] . Weliswaar is verdachte gestart met een extern adviesbedrijf om de veiligheid van de werkomgeving te verbeteren, maar dit traject is nog niet afgerond en verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het moeilijk is om verandering van de werkwijze onder haar werknemers te bewerkstelligen. Dat het moeilijk is om veranderingen te bewerkstelligen betekent dat mogelijk aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om die benodigde veranderingen wel door te voeren. Van dergelijke aanvullende maatregelen is evenwel niet gebleken.
Dat de [verdachte] sinds het ongeval niet meer heeft voldaan aan het verzoek van klanten om houten masten te hijsen, maakt dat oordeel niet anders. Immers, namens de [verdachte] is ter terechtzitting verklaard dat het niet zo is dat zij die werkzaamheden nooit meer zal uitvoeren maar dat de voorwaarde van het overleggeen van een keuringscertificaat met betrekking tot de staat van de mast die zij er nu aan stelt niet kan worden vervuld door haar klanten. De rechtbank maakt hieruit op dat het niet uitgesloten is dat in de toekomst wel houten masten worden gehesen terwijl de manier waarop de verstagingen worden verplaatst volgens de [verdachte] niet kan worden aangepast naar een veilige werkwijze en in de nieuwe werkinstructie weliswaar staat dat niemand onder het hijsgebied mag komen maar daar nog altijd geen melding wordt gemaakt van een verplichting tot het afzetten daarvan. Dat het verbeteren van de veiligheid van de werkomgeving moeizaam verloopt is ook voor de nabestaanden moeilijk te accepteren. De nabestaanden hadden namelijk de sterke voorkeur dat de verdachte niet strafrechtelijk zou worden vervolgd maar dat er zou worden ingezet op het verbeteren van de veiligheid voor de werknemers, zodat de dood van hun zoon iets minder zinloos zou zijn.
De rechtbank houdt er rekening mee dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat in de zaak van een verdachte binnen twee jaar na de start van de redelijke termijn een eindvonnis moet zijn gewezen. In deze zaak is de redelijke termijn gestart op de dag dat het Openbaar Ministerie bij brief heeft aangekondigd dat het Openbaar Ministerie voornemens is de [verdachte] als verdachte te dagvaarden en heeft verzocht om eventuele onderzoekswensen kenbaar te maken. Deze brief is gedateerd 25 juni 2020. Er had dus op 25 juni 2022 een eindvonnis moeten liggen. De rechtbank doet pas vandaag, bijna één jaar later, uitspraak. Die vertraging is niet aan de verdediging te wijten. De periode dat verdachte buiten zijn schuld langer dan nodig in onzekerheid heeft gezeten wordt gecompenseerd in de vorm van strafvermindering. Zonder deze vertraging zou de rechtbank een geldboete opleggen met een groter onvoorwaardelijk deel dan door de officier van justitie geëist. In dit geval bepaalt de rechtbank die vermindering op een groter voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie voldoende rekening houdt met de overschrijding van de redelijke termijn en ook overigens een passende en geboden straf is. De rechtbank zal dan ook een geldboete van € 100.000,- waarvan € 50.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren opleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om publicatie van het vonnis of een link naar het vonnis in de (digitale) krant Schuttevaer als bijkomende straf aan verdachte op te leggen. Het doel van generale preventie door het creëren van bewustwording bij de branche dat de officier van justitie hiermee voor ogen heeft, kan naar het oordeel van de rechtbank voldoende worden bereikt door publicatie van het vonnis op www.rechtspraak.nl.
8 Beslag
De in beslag genomen houten mast (OI3335-19040227-01) dient aan de rechthebbende [bedrijf] . (of een rechtsopvolger daarvan) te worden teruggegeven.
9 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 3, 5, 8 en 32 van de Arbeidsomstandighedenwet en de artikelen 3.17 en 3.18 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
10 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 100.000,00 (honderdduizend euro).
Bepaalt dat een gedeelte, groot € 50.000,00 (vijftigduizend euro) van deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen**,** indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende [bedrijf] . (of een rechtsopvolger daarvan) van de inbeslaggenomen houten mast (OI3335-19040227-01).
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Bos, voorzitter, mrs. B.M. Visser en E.J. Weller, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D. Riggelink, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juni 2023.