Semantius logo
Semantius
Uitspraken
ECLI:NL:RBAMS:2019:3170

ECLI:NL:RBAMS:2019:3170 Rechtbank Amsterdam , 03-05-2019 / 7267040 / CV EXPL 18-22395
Civiel recht

Semantius verrijkingen

Samenvatting

In de zaak tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en gedaagde, die een galerie huurde van de eisers, heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 3 mei 2019 een vonnis uitgesproken. De eisers vorderden een bedrag van € 5.735,- van gedaagde, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, omdat zij meenden dat gedaagde consignatiebedragen voor 67 verkochte kunstwerken niet had afgedragen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: eisers bezitten een collectie kunstwerken van de kunstenaar [naam kunstenaar] en hebben in 1998 een vennootschap onder firma opgericht voor de verkoop van deze werken. Gedaagde huurde de galerie vanaf 1 juli 2013 en verkocht de kunstwerken in consignatie, waarbij een contract was opgesteld dat bepaalde dat het consignatiebedrag een kwart van de verkoopprijs bedroeg. De verkoopprocedure hield in dat gedaagde de verkoopbonnen en echtheidscertificaten beheerde, en eisers aan het einde van elke maand het consignatiebedrag ontvingen.

In juni 2016 tekenden partijen een vaststellingsovereenkomst waarin gedaagde zich verplichtte de verkooplijsten en onderliggende verkoopbonnen aan eisers ter beschikking te stellen. Begin 2017 zegde gedaagde de contracten op, waarna eisers hun vordering instelden.

Gedaagde voerde verweer en stelde dat hij alle consignatiebedragen had afgedragen. Hij betoogde dat eisers, door hun langdurige stilzwijgen en het feit dat zij toegang hadden tot de verkoopbonnen, hun recht op de vordering hadden verwerkt. De kantonrechter oordeelde dat er inderdaad sprake was van rechtsverwerking. Eisers hadden door het uitgeven van echtheidscertificaten en het ontvangen van maandelijkse afrekeningen de mogelijkheid gehad om de afgedragen bedragen te controleren. Het feit dat eisers pas na drie jaar hun vordering instelden, terwijl gedaagde moeilijk bewijs kon leveren van contante betalingen, leidde tot een onredelijke benadeling van gedaagde.

De kantonrechter wees de vorderingen van eisers af en oordeelde dat gedaagde geen tegenvordering had ingesteld, waardoor zijn claim van ongerechtvaardigde verrijking niet verder werd behandeld. Eisers werden veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 600,- werden begroot, en in de nakosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Soortgelijke uitspraken

ECLI:NL:RBAMS:2018:8984
Civiel recht
13-12-2018
In het kort geding van 12 december 2018, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, stond [eiseres] tegenover de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. [Eiseres] had in 2010 schilderijen...
ECLI:NL:RBROT:2021:907
Civiel recht
08-02-2021
In de zaak tussen [naam eiser 1] en [naam eiser 2] (eisers) tegen [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (gedaagden), heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 februari 2021 uitspraak gedaan. De...
ECLI:NL:RBARN:2004:AR3384
Civiel recht
04-04-2013
In de zaak tussen Van Thiel Bedrijfsmakelaardij B.V. (eiseres) en vijf gedaagden, die gezamenlijk eigenaar zijn van een bedrijfspand in Wijchen, heeft de Rechtbank Arnhem op 1 september 2004 uitspraak gedaan. De...
ECLI:NL:RBAMS:2021:6457
Civiel recht
12-11-2021
In het vonnis van 10 november 2021 van de Rechtbank Amsterdam, zaaknummer C/13/688384 / HA ZA 20-842, stonden de partijen [eiser], een Franse rechtspersoon die handelt in kunstwerken, en [gedaagde], een kunsthandelaar,...
ECLI:NL:RBONE:2013:BZ0470
Civiel recht
05-04-2013
In het vonnis van de Rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Arnhem, op 16 januari 2013, werd een geschil behandeld tussen [eiseres] en de besloten vennootschap [gedaagde]. [gedaagde] is actief in de handel en veiling...

Tijdslijn

Er is nog door niemand een tijdslijn gegenereerd.
Log in of maak een gratis account om een tijdslijn te kunnen genereren.
Oorsponkelijke uitspraak

Inhoudsindicatie

Een exploitant van een galerie in Amsterdam hoeft de galeriehouders niets te betalen.

Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht

Zaaknummer en rolnummer: 7267040 / CV EXPL 18-22395 Uitspraak: 3 mei 2019

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van:

1 [eiser 1]

2. [eiser 2], beiden wonende te [woonplaats] , eisers, gemachtigde mr. E.P. Pandelitschka,

t e g e n

[gedaagde] , wonende te [woonplaats] , gedaagde, gemachtigde mr. M.A. van der Hoeven.

Partijen zullen hierna eisers en [gedaagde] worden genoemd. Eisers zullen afzonderlijk worden aangeduid als [eiser 1] en [eiser 2] .

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het vonnis in incident van 8 januari 2019 met de daarin vermelde (proces)stukken,
  • de akte van depot in een kantonzaak waarbij door [gedaagde] 66 verkoopbonnen zijn gedeponeerd,
  • het tussenvonnis van 18 januari 2019, waarbij een bijeenkomst van partijen is bevolen,
  • de akte indiening nadere producties (producties 8 tot en met 13) van eisers,
  • de akte indiening nadere producties (producties 23 tot en met 25) van [gedaagde] ,
  • de schriftelijke aantekeningen van de griffier (die aan het dossier zijn toegevoegd) alsmede de spreekaantekeningen van mr. Pandelitschka van de mondelinge behandeling op 5 april 2019.

Daarna is vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

1 Feiten en omstandigheden

1.1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:

1.2. Eisers hebben een groot aantal kunstwerken van de kunstenaar [naam kunstenaar] in hun bezit, de zogeheten [naam] -collectie. In 1998 hebben zij de VOF- [naam kunstenaar] galerie [naam] opgericht voor de verkoop van werken uit de [naam] -collectie. De galerie bevindt zich op de benedenverdieping van de woning van eisers aan de [adres] in [plaats] .

1.3. Per 1 juli 2013 heeft [gedaagde] de galerie van eisers gehuurd. Vanuit daar verkocht hij de [naam] -collectie in consignatie. Partijen hebben daartoe op 1 juli 2013 een contract van overname getekend. Op 28 januari 2014 hebben partijen een aanvulling op dit contract getekend. In deze contracten hebben partijen onder meer afgesproken dat het consignatiebedrag een kwart van de verkoopprijs betreft.

1.4. De procedure van de verkoop van een kunstwerk uit de [naam] -collectie ging als volgt. Als een werk was verkocht, ging de carbon-doorslag van de uitgeschreven verkoopbon naar [eiser 1] toe. [eiser 1] schreef vervolgens een echtheidscertificaat op naam uit dat naar de klant werd gestuurd. Daarna werd de carbon-doorslag met een fotokopie van het certificaat op het bureau van [gedaagde] gelegd. [gedaagde] voerde deze fotokopieën in het computerbestand in en gaf die vervolgens terug aan [eiser 1] zodat de kopie van het certificaat definitief in het certificatenregister kon worden opgeslagen. De werken werden zowel giraal als contant door klanten betaald.

1.5. Aan het eind van elke maand ontvingen eisers van [gedaagde] het consignatiebedrag voor de werken die die maand waren verkocht.

1.6. Partijen hebben in juni 2016 een vaststellingsovereenkomst getekend. In deze vaststellingsovereenkomst hebben partijen onder meer afgesproken dat [gedaagde] de verkooplijsten met de onderliggende verkoopbonnen aan eisers ter beschikking zou stellen.

1.7. Begin 2017 heeft [gedaagde] de contracten opgezegd.

2 Vordering en verweer

2.1. Eisers vorderen – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 5.735,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, de buitengerechtelijke kosten van € 661,75 en de proceskosten.

2.2. Eisers stellen – kort weergegeven – dat [gedaagde] op grond van de contracten is gehouden een consignatiebedrag voor alle verkochte werken aan eisers te betalen. Volgens eisers zijn echter 67 werken verkocht waarvoor [gedaagde] geen consignatiebedrag heeft afgedragen. Hij is alsnog gehouden dat bedrag ter hoogte van in totaal € 5.735,- aan eisers te voldoen, aldus steeds eisers.

2.3. [gedaagde] voert verweer tegen de vordering.

2.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

3 Beoordeling

Rechtsverwerking

3.1. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij van alle verkochte werken aan eisers een consignatiebedrag heeft afgedragen. Voor de giraal betaalde verkopen betaalde [gedaagde] het consignatiebedrag ook giraal aan [eiser 1] . [gedaagde] heeft gesteld dat hij de maandelijkse afrekening voor contant afgerekende werken ook contant betaalde aan [eiser 1] . Eisers hebben betwist die contante bedragen te hebben gekregen. Volgens [gedaagde] heeft [eiser 1] altijd de verkopen kunnen controleren. Hij was immers geregeld in de galerie, waardoor hij toegang had tot alle verkoopbonnen. Tevens waren eisers zeer secuur in het nalopen van de verkochte werken en hetgeen zij aan afdracht ontvingen. Zij hadden derhalve eerder kunnen ontdekken of de afdrachten hadden plaatsgevonden en het is onaannemelijk dat zij hier pas na zo’n lange tijd mee komen, aldus steeds [gedaagde] .

3.2. Hoewel [gedaagde] niet uitdrukkelijk een beroep op rechtsverwerking heeft gedaan, wordt het verweer van [gedaagde] wel als zodanig opgevat. Daartoe wordt het volgende overwogen.

3.3. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is enkel tijdsverloop of stilzitten niet voldoende. Daartoe zijn bijzondere omstandigheden vereist als gevolg waarvan hetzij bij [gedaagde] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat eisers hun aanspraak niet meer geldend zullen maken, hetzij dat [gedaagde] in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in het geval dat eisers hun aanspraak alsnog geldend zullen maken.

3.4. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in de onderhavige zaak sprake. Hiervoor onder 1.4 is beschreven op welke wijze de verkoop van een kunstwerk uit de [naam] -collectie verliep. Daaruit blijkt dat [eiser 1] voor elk verkocht werk een echtheidscertificaat heeft afgegeven. Dit betekent dat hij wist welke werken elke maand werden verkocht. De werken waarvan eisers alsnog afdracht vorderen, betreffen enkel werken die door klanten contant zijn betaald. Eisers wisten ook dat werken werden verkocht tegen zowel girale als contante betaling. Dit was de bestendige praktijk die reeds bestond toen eisers zelf de werken verkochten en die daarna door [gedaagde] is voortgezet. Eisers hebben er derhalve mee ingestemd dat [eiser 1] voor meer werken een echtheidscertificaat heeft afgegeven dan de werken die door klanten giraal zijn betaald. Vervolgens hebben eisers aan het einde van elke maand van [gedaagde] een afrekening gekregen van de werken die die maand waren verkocht met daarbij het consignatiebedrag dat eisers op grond daarvan zouden moeten ontvangen. Ook wat die afrekening betreft hebben eisers ermee ingestemd dat een deel van het consignatiebedrag in verband met de contant afgerekende werken aan hen contant werd betaald. Zij hebben toenmaals op geen moment geklaagd dat het girale bedrag dat zij maandelijks ontvingen onvoldoende was en een aantal die maand verrichte verkopen niet dekte. Gelet op al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien hebben eisers hun recht verwerkt alsnog hun eventuele rechten wat die afrekeningen betreft geldend te maken. [eiser 1] – en daarmee eisers – wist immers door het uitgeven van de echtheidscertificaten precies welke werken in een maand werden verkocht. Nu op grond van die verkopen elke maand werd afgerekend, heeft [eiser 1] derhalve elke maand de gelegenheid gehad de hoogte van het aan eisers afgedragen consignatiebedrag te controleren. Eisers hebben [gedaagde] nimmer te kennen gegeven dat die afrekeningen niet juist zouden zijn. Gelet daarop hebben eisers bij [gedaagde] het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat eisers met deze afrekeningen hebben ingestemd en niet op een later moment alsnog ten aanzien daarvan een bedrag van [gedaagde] zouden vorderen. Door dit pas na drie jaar toch te doen – terwijl het door de contante betalingen van een deel van het consignatiebedrag voor [gedaagde] na een dergelijke periode moeilijker is aan te tonen dat die betalingen ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden – is de positie van [gedaagde] op zodanige wijze onredelijk benadeeld, dat eisers hun eventuele aanspraak niet meer geldend kunnen maken. Dit leidt ertoe dat de vorderingen zullen worden afgewezen.

3.5. Nu de vorderingen zullen worden afgewezen, behoeven de verzoeken van [gedaagde] tot het overleggen van de verkooplijsten van 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2013 alsmede de uitgeschreven certificaten, geen verdere bespreking

Passe-partouts

3.6. Verder heeft [gedaagde] gesteld dat hij een tegenvordering van € 18.000,- op eisers heeft uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking. Volgens hem heeft hij passe-partouts aangeschaft die na zijn vertrek bij eisers zijn achtergebleven, waardoor hem een beroep op verrekening toekomt. Aan deze stelling wordt echter voorbijgegaan, aangezien de vorderingen worden afgewezen en [gedaagde] ten aanzien hiervan geen vordering in reconventie heeft ingesteld.

Proceskosten

3.7. Bij deze uitkomst van de procedure zullen eisers als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] . Volgens [gedaagde] bestaat in de gegeven omstandigheden aanleiding om eisers te veroordelen in de werkelijk gemaakte proceskosten. [gedaagde] wordt hierin echter niet gevolgd. Een vordering tot veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten in slechts toewijsbaar indien de aangesproken partij misbruik van procesrecht maakt of onrechtmatig handelt door een procedure aan te spannen. Daarvan is pas sprake als de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn indien eisers hun vorderingen zouden hebben gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kenden dan wel behoorden te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moesten begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Gelet op het door artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde recht tot toegang tot de rechter dient hierbij terughoudendheid te worden toegepast (Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516 en Hoge Raad 6 april 2012 ECLI:NL:HR:2012:BV7828 ). Aan dit (strenge) criterium is niet voldaan. [gedaagde] heeft hiertoe gesteld dat eisers op de hoogte waren van de verkopen en afdrachten en gepoogd hebben gebruik te maken van een moeilijkere bewijspositie van [gedaagde] , waardoor sprake is van misbruik van procesrecht. Dergelijke omstandigheden, die door eisers zijn weersproken en bovendien niet ondubbelzinnig door de kantonrechter zijn vastgesteld, zijn onvoldoende om misbruik van procesrecht dan wel onrechtmatig handelen te kunnen vaststellen. De kosten worden derhalve begroot aan de hand van het liquidatietarief op € 600,- (2 punten × tarief € 300,-) aan salaris gemachtigde.

3.8. Verder zullen eisers worden veroordeeld in de nakosten voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden begroot op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

BESLISSING

De kantonrechter:

I. wijst de vorderingen af,

II. veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 600,-,

III. veroordeelt eisers in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat eisers niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening van de uitspraak,

IV. verklaart dit vonnis wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.

Aldus gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, kantonrechter, bijgestaan door mr. H.D. Coumou, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2019.

De griffierDe kantonrechter