Semantius logo
Semantius
Uitspraken
ECLI:NL:RBAMS:2019:3093

ECLI:NL:RBAMS:2019:3093 Rechtbank Amsterdam , 26-04-2019 / 7419608 CV EXPL 18-28264
Civiel recht

Semantius verrijkingen

Samenvatting

Op 26 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, een vonnis uitgesproken in een zaak tussen [eiser] en [gedaagde] (zaaknummer 7419608 CV EXPL 18-28264). De zaak betreft een geschil over de betaling van brandstof die op 20 augustus 2018 is getankt bij tankstation Shell Bant-Wellerzand te Rutten. [eiser] vorderde betaling van € 40,01 voor de getankte brandstof, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten, omdat hij stelde dat [gedaagde], als kentekenhouder van de auto, verantwoordelijk was voor de betaling.

[eiser] stelde dat hij [gedaagde] op 21 augustus 2018 had gesommeerd om het bedrag te betalen, maar dat [gedaagde] hier niet op had gereageerd. [gedaagde] betwistte echter dat hij de brandstof had getankt en voerde aan dat zijn vriendin, [naam vriendin], de brandstof had afgerekend. Hij overhandigde verklaringen van [naam vriendin] en twee getuigen die bevestigden dat zij de betaling had gedaan.

De kantonrechter oordeelde dat [eiser] de bewijslast droeg om aan te tonen dat [gedaagde] de brandstof had getankt. Hoewel [eiser] stelde dat [gedaagde] als kentekenhouder vermoed werd de brandstof te hebben getankt, weerlegde [gedaagde] dit door te stellen dat hij de auto al sinds juni 2018 aan zijn vriendin had uitgeleend. De rechter concludeerde dat [eiser] onvoldoende bewijs had geleverd om te bewijzen dat [gedaagde] de brandstof had getankt of dat hij aansprakelijk was voor de schade.

De kantonrechter wees de vordering van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], die tot dat moment op nihil waren begroot. Het vonnis benadrukte dat er geen rechtsvermoeden of bevrijdend verweer van toepassing was in deze civielrechtelijke zaak.

Soortgelijke uitspraken

ECLI:NL:RBARN:2008:BL1608
Bestuursrecht > Belastingrecht
05-04-2013
In de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 6 juni 2008, geregistreerd onder de nummers AWB 07/244 en 07/245, stond eiser [X] tegenover de inspecteur van de Belastingdienst Randmeren. De zaak betrof...
ECLI:NL:RBDHA:2013:15266
Bestuursrecht > Belastingrecht
13-11-2013
Op 3 oktober 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser [X], vertegenwoordigd door gemachtigde [A], en de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder. De zaak...
ECLI:NL:RBDHA:2014:10249
Bestuursrecht > Belastingrecht
18-08-2014
Op 7 augustus 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door gemachtigde [A], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor [Y]. De zaak betreft de...
ECLI:NL:RBNHO:2021:9964
Bestuursrecht > Belastingrecht
05-11-2021
Op 20 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres C.V. en de ontvanger van de Belastingdienst. De zaak betreft een geschil over een aanslag motorrijtuigenbelasting en...
ECLI:NL:RBDHA:2018:14489
Bestuursrecht > Belastingrecht
06-12-2018
Op 29 november 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een bezwaar van...

Tijdslijn

Er is nog door niemand een tijdslijn gegenereerd.
Log in of maak een gratis account om een tijdslijn te kunnen genereren.
Oorsponkelijke uitspraak

Inhoudsindicatie

De eigenaar van een auto hoeft niet te betalen voor de benzine die volgens een tankstation langs rijksweg A6 op 20 augustus 2018 daar getankt zou zijn zonder te betalen.

Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Afdeling privaatrecht – team kanton zaaknummer: 7419608 CV EXPL 18-28264 vonnis van: 26 april 2019

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser] wonende te [woonplaats] eiser, nader te noemen: [eiser] gemachtigde: Jongerius Gerechtsdeurwaarders/Juristen/Incasso B.V.

t e g e n

[gedaagde] wonende te [woonplaats] gedaagde, nader te noemen: [gedaagde] procederend in persoon

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

  • de dagvaarding van 29 november 2018 met producties;
  • het proces-verbaal van de mondelinge conclusie van antwoord met producties;
  • het instructievonnis;
  • de conclusie van repliek met producties;
  • de conclusie van dupliek met producties;
  • akte uitlating producties van [eiser] ;
  • dagbepaling vonnis.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.:

1.1. Op 20 augustus 2018 rond 8:00 uur is bij tankstation Shell Bant-Wellerzand te Rutten met de auto met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) voor een bedrag van € 40,01 brandstof getankt. Het kenteken van de auto staat op naam van [gedaagde] .

1.2. [eiser] heeft [gedaagde] op 21 augustus 2018 gesommeerd uiterlijk 27 augustus 2018 een bedrag van € 97,49 te betalen, te weten de brandstof, verhoogd met een bedrag voor buitengerechtelijke incassokosten en rente. Daarna heeft [eiser] nog twee keer een aanmaning gestuurd.

1.3. [gedaagde] is niet tot betaling overgegaan.

Het geschil

2. [eiser] vordert [gedaagde] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van € 40,01 aan hoofdsom, € 0,22 aan rente en € 48,40 aan buitengerechtelijke kosten en daarnaast de proceskosten.

3. [eiser] stelt dat [gedaagde] op genoemde datum brandstof heeft afgenomen, dan wel als kentekenhouder wordt vermoed brandstof te hebben afgenomen, maar daarvoor niet heeft betaald. [eiser] heeft hierdoor schade geleden, waarvan hij vergoeding vordert op grond daarvan onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Subsidiair stelt [eiser] dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt door te tanken zonder te betalen. [gedaagde] heeft volgens [eiser] eerder laten weten dat de tankbeurt contant is betaald, maar hij kon daarvan desgevraagd geen betalingsbewijs overleggen. [eiser] blijft daarom bij zijn standpunt dat de tankbeurt alsnog moet worden voldaan.

4. [gedaagde] betwist kort gezegd dat hij brandstof heeft getankt zonder te betalen. De betreffende auto wordt uitsluitend gebruikt door zijn vriendin [naam vriendin] . Zij was degene die brandstof heeft afgenomen op 20 augustus 2018 en zij heeft daarvoor betaald. [gedaagde] brengt een verklaring in het geding van [naam vriendin] waarin zij dit verklaart. De twee personen die hebben gezien dat [naam vriendin] de brandstof heeft afgerekend hebben daarover eveneens verklaard, aldus [gedaagde] , die ook daarvan stukken overlegt.

Beoordeling

5. Vaststaat dat met de auto waarvan [gedaagde] eigenaar is, op 20 augustus 2018 voor een bedrag van € 40,04 brandstof is afgenomen bij tankstation Shell Bant-Wellerzand te Rutten. [eiser] stelt dat [gedaagde] degene is die de brandstof heeft getankt en dat hij daarom – zo begrijpt de kantonrechter – voor die brandstof moet betalen, dan wel dat [gedaagde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd en aansprakelijk is voor de schade die [eiser] als gevolg daarvan heeft geleden. [eiser] draagt voor de stelling dat [gedaagde] degene was die op genoemd moment heeft getankt ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast.

6. [eiser] stelt dat nu [gedaagde] kentekenhouder van de auto is, hij wordt vermoed degene te zijn geweest die heeft getankt. [gedaagde] betwist echter dat hij die dag over de auto beschikte en voert aan dat hij zijn auto al vanaf juni 2018 had uitgeleend aan [naam vriendin] , zijn vriendin. Die heeft op die dag getankt en zij heeft volgens [gedaagde] ook betaald. [gedaagde] heeft verklaringen met die strekking overgelegd van [naam vriendin] zelf, van bijrijder [naam 1] en van [naam 2] , die niet bij [naam vriendin] in de auto zat maar er wel bij was toen zij tankte en betaalde.

7. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om te kunnen concluderen dat [gedaagde] degene was die met de auto heeft getankt en dus een overeenkomst met [eiser] heeft gesloten, dan wel een onrechtmatige daad heeft gepleegd door niet te betalen voor afgenomen brandstof. Uit de foto’s die [eiser] heeft overgelegd is niet op te maken dat [gedaagde] degene is die op het betreffende tijdstip met genoemde auto brandstof heeft getankt. Voorts is het feit dat [gedaagde] kentekenhouder van de auto is, dan wel dat hij [eiser] niet eerder zou hebben laten weten dat hij de auto niet onder zich had, wat [gedaagde] overigens betwist, hiervoor in ieder geval onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat hij de gegevens van [naam vriendin] niet eerder aan [eiser] zou hebben verstrekt, wat [gedaagde] bovendien eveneens weerspreekt. Het gaat hier immers om civielrechtelijke aansprakelijkheid en niet om aansprakelijkheid zoals die bijvoorbeeld voor de kentekenhouder is geregeld in de Wet administratief-rechterlijke handhaving verkeersvoorschriften. Er is anders dan [eiser] betoogt geen sprake van een rechtsvermoeden of een bevrijdend verweer.

8. Verder heeft [eiser] nog gesteld dat de handtekeningen op de verklaringen niet gelijk zijn aan de handtekeningen op de respectievelijke identiteitsbewijzen en dat het adres van [naam vriendin] een oud adres zou zijn. Zonder verdere toelichting, die niet is gegeven, is dat echter geen reden om de verklaringen buiten beschouwing te laten. Tot slot kan niet worden geconcludeerd dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt, zoals [eiser] subsidiair betoogt. Het enkele feit dat [gedaagde] de eigenaar van de auto is, is daarvoor onvoldoende. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] degene is geweest die na het tanken de brandstof heeft verbruikt, nog los van de vraag of daarvoor betaald is.

9. Conclusie van het bovenstaande is dan ook dat de vordering moet worden afgewezen. Of de brandstof al dan niet is betaald behoeft gelet hierop geen bespreking.

10. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, gevallen aan de zijde van [gedaagde] , tot op heden begroot op nihil.

BESLISSING

De kantonrechter:

wijst de vordering van [eiser] af;

veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.

De griffier De kantonrechter