ECLI:NL:GHSHE:2016:5682 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 28-12-2016 / 20-002610-15
Samenvatting
Op 28 december 2016 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg van 30 juli 2015. De verdachte, geboren op [geboortedatum 1] en woonachtig te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor ontucht met een zestienjarige prostituee. De rechtbank had hem een gevangenisstraf van 1 dag en een taakstraf van 120 uren opgelegd, evenals een schadevergoeding van € 1.000,- aan de benadeelde partij.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij haar vordering verhoogd naar € 5.000,- aan immateriële schade. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou bevestigen, maar met een zwaardere straf van 12 maanden gevangenisstraf en volledige toewijzing van de schadevergoeding. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair getuigenverhoren aangevraagd.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken. De tenlastelegging betrof seksuele handelingen met de minderjarige prostituee op 4 oktober 2014. De advocaat-generaal baseerde zijn bewijs op het feit dat de verdachte in de werktelefoon van de prostituee was opgeslagen en dat zijn telefoon op de betreffende datum verbinding had gemaakt met een zendmast nabij de locatie waar de prostituee zich bevond.
De verdachte ontkende echter dat hij bij de prostituee was geweest en stelde dat er geen seksuele handelingen hadden plaatsgevonden. Het hof constateerde dat de verklaringen van de prostituee inconsistent waren en dat er geen sluitend bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk bij haar was geweest. Cruciale onderdelen van haar verklaring waren niet betrouwbaar en gaven geen eenduidig beeld van haar registratiebeleid in de werktelefoon.
Het hof oordeelde dat de vermelding van de verdachte in de werktelefoon niet voldoende bewijs opleverde voor de beschuldiging van ontucht. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.
De beslissing van het hof werd genomen door mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter, en raadsheren mr. P.M. Frielink en mr. H. Harmsen, en werd ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Soortgelijke uitspraken
Tijdslijn
Inhoudsindicatie
Valkenburgse zedenzaak. Vrijspraak van ontucht plegen met een minderjarige prostituee (art. 248b Sr).
Gebleken is dat hetgeen door de politie is geverbaliseerd over het ‘registratiebeleid’ in de werktelefoon van de jeugdige prostituee op enkele belangrijke onderdelen niet volledig is.
Naar het oordeel van het hof kunnen cruciale onderdelen van de (auditieve registratie van de) verklaring van het slachtoffer op verschillende manieren worden geïnterpreteerd en blijkt daaruit geenszins van een betrouwbare, sluitende ‘bedrijfsadministratie’ in de werktelefoon.
Naar het oordeel van het hof is dan ook niet genoegzaam komen vast te staan dat de vermelding van verdachtes voornaam bij zijn in de werktelefoon opgeslagen telefoonnummer impliceert dat hij ook daadwerkelijk bij de prostituee is geweest en seksuele handelingen met haar heeft verricht.
Uitspraak
Afdeling strafrecht Parketnummer: 20-002610-15 Uitspraak: 28 december 2016 TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 30 juli 2015 in de strafzaak met parketnummer 03-866082-15 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] , wonende te [woonplaats] , [adres] .
Bij vonnis, waarvan beroep, is de verdachte ter zake van het plegen van ontucht met een zestienjarige die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 dag en een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.000,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vervangende hechtenis. De benadeelde partij is voor het overige in die vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep binnen de grenzen van haar eerste vordering opnieuw gevoegd. De vordering strekt derhalve tot betaling van € 5.000,- aan immateriële schade.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, met dien verstande dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden en de vordering van de benadeelde partij primair volledig zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vervangende hechtenis. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat door het hof een substantieel voorschot wordt vastgesteld van bijvoorbeeld € 1.500,-.
De verdediging heeft primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding. Subsidiair – in geval het hof in raadkamer tot een bewezenverklaring mocht komen – heeft de verdediging een verzoek gedaan tot het horen van twee getuigen. Meer subsidiair heeft raadsman betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van afwezigheid van alle schuld. Meest subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd en bepleit dat de benadeelde partij ook in geval van een veroordeling niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 oktober 2014, in elk geval in de periode van 29 september 2014 tot en met 14 oktober 2014 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, bestaande die ontucht uit
- het aanraken en/of betasten en/of voelen van de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het doen aanraken van en/of doen wrijven over en/of doen trekken aan zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, vinger(s) en/of penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] .
Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij op 4 oktober 2014 seksuele handelingen heeft verricht met een minderjarige prostituee.
Verdachte is met zijn voornaam en telefoonnummer opgeslagen in de werktelefoon van de betreffende prostituee. Op grond van met name dit gegeven in combinatie met de omstandigheid dat de telefoon van verdachte op 4 oktober 2014 de zendmast heeft aangestraald die valt onder de locatie [naam hotel] te Valkenburg en daarna ongeveer 55 minuten uit de lucht is geweest, acht de advocaat-generaal bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar telefonisch contact heeft gehad om een seksafspraak te maken en dat hij op 4 oktober 2014 (met een vriend) naar Valkenburg is gereden, maar dat hij niet bij de jeugdige prostituee is geweest en dat er dus ook geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
Volgens zijn raadsman kan uit de verklaring van de jeugdige prostituee niet met zekerheid worden afgeleid dat alle klanten die met (voor)naam in de werktelefoon staan opgeslagen ook daadwerkelijk bij haar zijn geweest en is het bewijs dat in een dergelijk geval dus ook ontuchtige/seksuele handelingen moeten hebben plaatsgevonden niet sluitend.
Gedurende de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof geconstateerd dat er van de opgetekende verklaringen van de jeugdige prostituee meerdere versies bestonden, welke op onderdelen inhoudelijk van elkaar afweken. Het hof heeft daarom bij het openbaar ministerie de auditieve registratie van (o.a.) haar verhoor d.d. 11 maart 2015 opgevraagd en daarvan een kopie verstrekt aan de verdediging en de advocaat-generaal. Ter terechtzitting in hoger beroep van 14 december 2016 is het betreffende verhoor deels beluisterd en is met de procespartijen over de inhoud daarvan gesproken, alsook over enkele andere passages uit de weergave van dat verhoor in vergelijking tot de auditieve registratie. Gebleken is dat hetgeen is geverbaliseerd over het ‘registratiebeleid’ in de werktelefoon op enkele belangrijke onderdelen niet volledig is.
De jeugdige prostituee heeft – voor zover hier van belang – verklaard dat:
- zij het telefoonnummer van een klant
meestal (hof: dus niet altijd, zoals het definitieve proces-verbaal door weglating van dit woord doet vermoeden) met een naam erbij in de werktelefoon opsloeg als die klant daadwerkelijk bij haar was geweest;
- haar ‘loverboy’ ook namen van klanten in de werktelefoon opsloeg:
allebei ongeveer evenveel ; - als klanten niks wilden, zij (d.w.z. zijzelf en de ‘loverboy’) gewoon deden verwijderen (hof: ook dit tekstdeel met betrekking tot ‘
niks wilden … deden verwijderen ’ is niet in de schriftelijke weergave opgenomen); - de contacten die in de werktelefoon staan
als het goed is allemaal klanten betreffen die bij haar zijn geweest en seksuele handelingen hebben verricht; - zij achter
alle contactenmeestal namen zette, voor als ze niet kwamen, of met ‘nep’ of vraagtekens erachter, dan is het niet zeker of die ook zou komen.
Naar het oordeel van het hof kunnen deze cruciale onderdelen van haar verklaring op verschillende manieren worden geïnterpreteerd en blijkt daaruit geenszins van een betrouwbare, sluitende ‘bedrijfsadministratie’ in de werktelefoon. Over haar eigen ‘beleid’ om (contactzoekende) prostituanten in de contactenlijst van de telefoon op te nemen en/of daaruit te verwijderen verklaart zij zelf immers wisselend, althans met de nodige terughoudendheid (‘meestal’ en ‘als het goed is’). Daarnaast hield ook de ‘loverboy’ zich kennelijk bezig met de werktelefoon, doch ter zake van het door hem gehanteerde ‘beleid’ is het hof onvoldoende bekend geworden.
Mitsdien kan naar ’s hofs oordeel uit de wijze waarop een bepaalde verdachte voorkomt in de werktelefoon (wel of niet met vermelding van een naam in de contactenlijst, opgeslagen telefoonnummer en/of opgeslagen berichten) niet worden afgeleid of ten aanzien van die verdachte wel of geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
Naar het oordeel van het hof is dan ook niet genoegzaam komen vast te staan dat de vermelding van verdachtes voornaam bij zijn in de werktelefoon opgeslagen telefoonnummer impliceert dat hij ook daadwerkelijk bij de prostituee is geweest en seksuele handelingen met haar heeft verricht.
Derhalve heeft het hof niet uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zodat het hof verdachte daarvan zal vrijspreken.
Anders dan de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat ook de inhoud van de overige bewijsmiddelen – afzonderlijk dan wel in onderlinge samenhang bezien – niet de conclusie rechtvaardigt dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte op 4 oktober 2014 bij haar is geweest en dat toen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.000,- en de benadeelde partij voor het overige in die vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep binnen de grenzen van haar eerste vordering opnieuw gevoegd. De vordering strekt derhalve tot betaling van € 5.000,- aan immateriële schade.
Nu aan de verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan de benadeelde partij in haar vordering niet worden ontvangen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter, mr. P.M. Frielink en mr. H. Harmsen, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J.A.G.W.M. van der Vleuten en J.E. van Dijk, griffiers, en op 28 december 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.